zijn, toen hij een wonderlijke droom had. Een ogenblik, misschien slechts enkele seconden moeten het geweest zijn; ze waren evenwel voldoende om zijn leven voor vele jaren te verwoesten.
Hij droomde, dat hij na de operatie uit de narcose ontwaakte en zichzelf vond liggen op een werkbank, terwijl een man in een blauwe overall, die naar machine-olie en benzine rook, zich over hem heen boog en met een schroevendraaier in zijn borstkas peuterde. Hij zag, hoe de man zich oprichtte, het instrument neerlegde en zijn handen afveegde aan een dot poetskatoen, die hij daarna dicht bij zijn hoofd op de werkbank neerlegde. Hij droomde verder, dat de mecaniciën hem plotseling geschrokken en als betrapt aankeek en toen hij hem bij bewustzijn bevond bliksemsnel een grote, engelse sleutel nam en hem daarmee een klap op zijn slaap gaf, zodat hij weer buiten kennis raakte.
Verschrikt en onthutst werd hij wakker en ademde verruimd op, toen hij zag, dat hij in een zindelijk, wit ziekenhuisledikant lag. Hij wilde zich het bezwete voorhoofd afvegen met datgene, wat bij zijn linkerhand lag en wat hij voor een zakdoek hield. Begrijpt ge zijn ontzetting, toen hij ontdekte, dat dit dezelfde dot vuile poetskatoen was, die de mecaniciën bij zijn hoofdeinde had neergelegd in de droom, die hij zojuist gedroomd had? Hij keek ernaar met afgrijzen. Hij rook eraan en herinnerde zich de olie- en benzinelucht uit zijn droom.
Toen wist hij zeker: ‘Ik heb niet gedroomd, het was de ruwe werkelijkheid. Men heeft ontdekt, dat ik geen hart heb, maar een soort machinerie, die het werk van een mensenhart kan overnemen. De chirurg heeft me niet kunnen helpen en er een werktuigkundige bijgehaald. Ze hebben me - terwijl ik buiten kennis was - naar zijn werkplaats gebracht en als ik niet toevallig ontwaakt was, had ik van dit bedrog nooit iets behoeven te weten. Nu echter weet ik het, de handigheid van de mecaniciën om me met zijn sleutel te verdoven zou gebaat hebben, als ik niet deze dot hier als bewijsstuk in mijn handen hield’.
Toen zijn vrouw hem kwam bezoeken, maakte ze zich niet al te bezorgd over zijn neerslachtigheid en schreef dit toe aan zijn zwakte.
Zijn gebrek aan belangstelling en zwaarmoedigheid bleven echter ook, toen hij hersteld naar zijn woonhuis was teruggekeerd. Dit bevreemdde haar en ze drong net zolang aan totdat hij haar zijn ontdekking meedeelde en haar verweet, dat zij en allen, die van het geheim op de hoogte waren hem ervan onkundig wilden laten.
Hij werd woedend toen ze hem ervan trachtte te overtuigen, dat hij inderdaad gedroomd had. Een heldere, gedetailleerde droom weliswaar, niettemin een product van zijn verbeelding, zoals alleen de slaap die brengen kan. Wit