Roeping. Jaargang 36(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 441] [p. 441] Joop van Breemen Elegie van de herfst Weer slaan joelende kinderstemmen een bres in de vale droevenis van het najaarslicht, begerige handen maken buit wat rijkelijk in lanen en dreven ligt uitgestrooid. Als vorsten in ballingschap staan de bomen, grijze monarchen vol melancholieke adeldom: hen wacht de geselwoede der winterstormen. En ik, spitroedeloper van weemoed, schatplichtig aan verganglijk vlees, ik herken het tijdeloos ritme der seizoenen dat ons met zevenmijlslaarzen langs de vluchtige halteplaatsen van het leven voert. O naakte kuddegrond van dit morbide wereldbabel, aarde door glimlach van vergeten doden overkoepeld! Laat het lichaam dan needrig onderdak wezen, laat mij huis van de ziel mogen zijn waarover zomerzon haar stralen breidt en herfstregens ruisen. Want oor van heimwee ben ik te luistren gelegd op de stranden der eeuwigheid, in mijn sterflijk hoofd breekt levenslang de branding der herinnering. [pagina 442] [p. 442] Handvol droomstof Huizen als blokken uit een blokkendoos, het bouwspel dat een vreemde heer zich koos, alle zand is ongeboren kinderhand en straten voeren naar het dromenland. Mijn naam is pop, mijn lijf is blok, mijn huid is hout, mijn mechanisme is de klok. Huizen als stenen vissen op een rij, de nacht gaat als 'n zwarte zee voorbij, tijd is een kuststrook van die zee, dromen zwemmen schoolsgewijze mee. Mijn vlees is vrouw, mijn bloed is vis, ik leef het woord dat onbestaanbaar is. Huizen met geloken ogen in de nacht dragen het wiegekind dat wondren lacht; vogel ben ik met vleugels voor een verre vlucht, nooit zag ik de stranden van mijn jeugd terug. Het leven is een wiel, de man is boom, de vrouw is vis, wij zijn de droom die uit een lege horizont gesneden is. [pagina 443] [p. 443] Jurisdictie van het licht Herinnering is onze oogst binnen dit bestek van tijd en wereld, mensenwegen zijn niets dan een werkmethode voor de eeuwigheid. Wie voelt zich niet ineenschromplen onder de lensen van het licht waar de scherprechter verganglijkheid zijn schaduw werpt? Kinderstemmen maken zomermiddagstraten soms tot kortstondige romepleinen, zonder vroeger of later. Maar de wolken zeilen hun oeroude mythologieën, witte zerken van heimwee dromen zij boven het wereldgraf. O terugblik op de pijn die naschrijnend tot verleden werd, weemoed om wat zijdelings veroudert en verjaart. Ons leven wordt aan de gevel van deze eeuw weggeschilderd, uitgewassen tot eindeloos zich verwijdend perspectief: geboorte die een nieuwe steek zet op het patroon der tijden; kinderhand, pril droombeeld, hoe snel ons weer ontgroeid; lach van vrienden, meisjeshaar dat als een goudenregen bloeit - al vonken uit het grote vuur, tot as van heugnis dovend. Weet dan die dit leest, mijn verre tochtgenoot: ontvreemd aan tijd en mensenduur, wordt alledaagse zonneschijn tot 'n gericht over leven en dood. [pagina 444] [p. 444] Romantisch intermezzo De maan, opperste blauwbaard, speelt verstoppertje achter de wolken. Ik, poëet op avondwandeling, ga lichtvoetig mijns weegs; schemering behekst de aarde tot oeroude sage uit knoestenwoud. Daar komen vanachter een bosrand gnomen aangeslopen, steels vullen zij hun eikeldopjes met pijnstillend toverkruid, puren prikjes nevelsliert van halfvergane avondwolken, proeven snufjes netelgeur uit de moergronden van de nacht - remedies voor het zielszeer der weemoed.... Ik loop als vroeger weer verloren in de droom, laat mij omspinnen door elk geheim dat wil beginnen. Schoon toch, denk ik, dit versgeploegde land: mystieke offerande van vernieuwde aarde, donkre ducaat op de palm van een godenhand. Dan slaat mijn laatste restje verstand plots op hol....: Wat zie ik? Een knook uit de grond? Duivelsgebroed achter bomen? Een zwarte toverkol? Schaduwen schetsen valstrik van waanzin, ongerijmde verwachting heeft zich tot angst afgerond.... Tot de maan - bleke eunuch, pokdalige piraat - uit zijn laatste schuilhoek tevoorschijn komt en onheilspellend zijn tanden blootlacht. - Dan ben ik weer de gewaarschuwde man die voor twee telt. Ik, Atlas die een toverwoud vol dromen tors, laat alles fluks verdwijnen in mijn bodemloze rugzak: schemering, bosrand, akkervoren en avondlandschap - om mij misleidend te hullen in het gedweeë grijs der gemeenschapsziel: een met de tijd in huurkoop, maar die heimelijk zijn loodgewicht aan dromen smokkelt. Vorige Volgende