Roeping. Jaargang 36(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 386] [p. 386] Gaston Durnez Mijn overgrootva Mijn overgrootva is lang dood. Hij was precies één kop te groot. Men kon hem over 't hoofd niet zien en bracht hem naar de giljotien. O vrienden lief, o vrienden mijn, wat kan de mens toch kleintjes zijn! Mijn overgrootva werd onthoofd nog voordat hij zich had verloofd. En vóór zijn dood en ook nadien heeft hij zijn bruidje nooit gezien. O vrienden lief, o vrienden mijn, wat kan de mens kortzichtig zijn! Zo heeft hij nooit een zoon gehad die op zijn beurt geen zoon bezat die ik thans vader noemen kan. Ik ben dan ook een self-made man. O vrienden lief, o vrienden mijn, wil één van U mijn vader zijn? Ik ben een man van eigen bloed die gans alleen door 't leven moet en hoofdpijn heeft en die daarvan geen enkle nacht meer slapen kan. O vrienden lief, o vrienden mijn, ik wou een kopje kleiner zijn! Vorige Volgende