Roeping. Jaargang 36(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 319] [p. 319] A. Gerits Najaar in Holland Wat als er een god opstaat in wind en water als er een stem ontwaakt in kou en regen? Wee wee als dan de wind u vóórgaat in het wuivend gras, langs koude meren en langs poldervaarten, langs leeggesneeuwde wegen en langs dode schuren, wee als dan een stem kruipt in de kale wilgen, dood akkermaalshout en verlaten molens. Wat zult gij zeggen tot de stem ‘Gij zult geen vreemde goden dienen’, wat tot de god die u de vlucht belet en u de harde hand op de gebruinde schouder legt? Wat zult gij zeggen tot het gras en wat tot het verwilderd water? Wilt gij u op het zomers licht beroepen, op water dat uw armslag willig toeliet, op weerberichten uit De Bilt misschien of wandeltochten voor toeristen uitgezet? Of liever op het kaarslicht in uw kerk, op wierook dat uw schuldig hoofd omwolkt zoals de grootspraak van uw predikheer, of op processies voor uw waanwil opgesteld? [pagina 320] [p. 320] Weer strijkt een najaar neer op dit moerassig land en stolt het zomers licht tot waterbleke kou. Weer worden vrouwen in hun praal en pronk verrast en buigen mannen zich beschaamd over chrysant en eikenkloof dat rond de stookplaats nog de geur van brandend hout weerstaat. Weer leert de stilte onder het gespannen gaas van najaarslicht de taal van wind en kou. Weer wordt een volk dat rond een gouden kalf uitzinnig danst, verrast door klokken wier geluid verijlt tot wat midwinternachten helder maakt en schuld verpuurt tot pijn. Wat als er een god opstaat in wind en water? Vorige Volgende