Roeping. Jaargang 36(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 314] [p. 314] Lode Bisschop Storing Ik hoor leven over mijn witte oneindigheid zij staat als rookpluimen vol op mijn kamer ongestoord ongekend doch rokend als wit en stoomt en stoomt over en wit achter wit doch over mijn oneindigheid raast de keuken met kopjes en schotels o pijn de kraan loopt de afwas wast en het aanrecht rinkinkt van gestorven borden en schalen en de geluiden stoten als priemen in mijn wit in mijn pluim en doorboren zwart als schoorstenen de rook die ze uitstoten zo priemt het zwart door mijn wit als speren een wit lichaam o ik lijd hevig op dit eindig geluid dat onmystiek staat op de witte pluimen van mijn oneindigheid o boren in mijn mystiek. [pagina 315] [p. 315] Bezieling Fluister mij iets toe heilige geest bezieler van elk vers ook als het averechts op het kort papier springt ik erken u als de schepper de maker van elke driekwartsmaat van elke zevensprong van vers van elke luchtsprong in heelal gij zijt de doordrijver van elke gedachte de poëzie hagelt uit uw wind en slaat neer als een witte storm op de regels van mijn bladzijden die wit bestuiven en elk ontdooien als uw neerslag heilige geest hartverwarmer hartenbreker splijter van mijn dichterhart adersnijder dichtaderveller jagende als een haas door mijn bloed als een schreeuwend konijn een jager zonder dubbelloopsgeweer een verdrieter van bos en veld en toch heilige geest - jaag door mijn almachtig bloed met uw machteloze adem met uw sidderend geweld opdat ik als een gedicht sterve. op uw witte blaas heilige geest fluisteraar van dit lied beziel mij [pagina 316] [p. 316] Wit Mystiek pluim ik als een rookwolk op deze kamer ik hoor niets enkel het geluid van de pluim die wit rent boven mijn voeten en stoomt boven de eindigheid uit wit vliegt ze op en staat als een vogel op mijn kamer zonder wieken enkel wit een papegaai wit en geen snavel geen ogen geen kreet enkel wit ik staar op mijzelf en denk is enkel dit wit ik - ben ik niet minder niet meer maar het wit pluimt weg en ik donker als een niets op de vloer van mijn kamer. als ik de oneindigheid in verdwijn vraag ik mij af was ik een rookpluim maar het oneindig loopt als een vaag vol rookpluimen en staart op zich als niets... [pagina 317] [p. 317] Licht Vanavond zal het licht weer branden een zwak hoog schijnsel van een hoge komeet die door mijn ziel wentelt zijn enig heelal en door de bogen wentelt zijn licht een staartster hoog slaap ik zwart van duister een nacht zonder enig geraas enkel mijn rustig ademhalen een slaap zonder dood en in dat duister drijft het licht [pagina 318] [p. 318] Geluid Ik hoor het geluid van een stem ver weg borend door het licht van mijn wit het staat nobel over de vloer van mijn kamer en ik drink het met lichaam en zie. met al mijn ledematen met mijn buik mijn borst met al mijn vingers mijn tenen mijn tong drink ik het water van mijn licht ik zwem schoolslag in het licht en sta er dribbelend stil in en weet niets enkel dit lopen in mijn wit water alleen buiten mijn kamer hoor ik voetstappen en een verre stem vraagt thee en over het water heen echo ik goed en denk: pijn en wacht op de nieuwe storm voor mijn kamerdeur het neerzetten van het theeblad met thee en trap wit weg in mijn wit dat ik nerveus pijnig door het trillen van mijn gestoord lichaam mijn gehoor dat pijnlijk trekt als de trekkers in mijn gezicht maar het water slaat de geluiden terug en ruist wit en wit wit... Vorige Volgende