Journaal
C. VERHOEVEN - Gezamenlijk vluchtend uit de woestijn van een zondagse provinciestad begaven wij ons op de grote verkeersweg. De stad was leeg, de weg was vol. Het was er een druk en nerveus beweeg van haastende auto's, die elkaar probeerden te passeren. Men had de indruk, dat al die mensen ergens heen gingen, zo vlug mogelijk, als dokters naar patiënten. Maar bij nader inzien bleek, dat het alleen op die weg zo druk was. Men was gezamenlijk op weg, aangelokt door een hardnekkig tierende mythe, dat ergens iets te doen was, iets fijns te beleven. Maar er was nergens iets te doen, behalve dan op de weg naar al die plaatsen waar niets te doen was. Is de mens soms een homo viator in dezelfde zin als die automobilisten op zondag?
VAN DER PLAS - Met vakantie: een heuvel in Limburg. Het huis staat verloren in de korenvelden en de stilte ligt tegen de glooïing gevlijd. Alleen, rechts, het klooster, hoogommuurd, veel te groot voor de veertig Clarissen. Het staat in de weg, als je van het uitzicht in een volmaakte cirkel wilt genieten; een lelijk, hoog en breed obstakel. En het klokje, het verschrikkelijke, zoete klokje. Om de paar uur het suikeren klep klep klep, dat iets wil; ook van jou? Was het geluid maar zwaar, ontschouwen, je dwingend stil te staan, te zwijgen, te knielen, op je borst te slaan. Maar dit zachte, lieflijke vriendelijk uitnodigende stemmetje, het blaast een wolk van witte en rose vlindertjes om je hoofd, vroegtijdige aureool. Dat niet, alsjeblieft.
's Nachts is het anders. Of lijkt het maar zo, omdat je verbeelding rond de muren is gaan dwalen? Koel is de klank, om twaalf uur; opeens is er metaal hoorbaar: indringer in je eerste slaap, koude aankondiger van de Metten. Drie uur later, als je nog wakker ligt, weer de klok, en nogmaals anders; dichterbij, lijkt het, maar ook ijler; de klep nu een druipende ijskegel, en hij slaat niet tegen het brons, maar tegen de stalen vroege ochtend-lucht. Nu hoort het geluid onverbiddelijk bij de eenzaamheid van de gemeenschap die ernaar luistert, luisteren moet. Kom nu, of anders: ga. Opstaan, opnieuw; de vaste gang naar de kapel; zingen zonder orgel. De donkere nacht van Sint Jan van het Kruis Niet meer een heuvel in Limburg, geen muren meer van steen, Niet meer het wit van Jezu-zoet, maar het zwart van God-waar-zijt-gij.
BEN WOLKEN - Het eigenaardige van iemand in de ogen te kijken is dat men niet naar een punt kijkt maar naar twee. Dat geeft er altijd een gevoel aan van onvastheid, van ontroerd zijn. Misschien dat het daarom ook vaak de ander ontroert. De hondse list die ik in mijn jeugd bij opvoeders heb waargenomen, om naar een plek tussen de ogen te kijken, gaf zolang ik niet wist wat ze deden een gevoel van minderheid. Toen ik vastgesteld had wat er gebeurde, veranderde dit in haat. Ik wist, zonder het te kunnen formuleren zoals ik het nu doe, te staan tegenover iemand die wilde ontroeren maar niet ontroerd wilde worden. Nu ik er zo aan terugdenk, geeft 't mij geen haat meer in, maar een gevoel van meerderheid. Al heb ik daar achteraf weinig meer aan - een mens probeert altijd de verloren partijen uit zijn gedachten zo lang opnieuw te spelen tot hij ze gewonnen heeft, misschien is 't louter tijdverdrijf.
Iemand die niet ontroerd wil worden, dat neem ik me nu toch wel voor, zal altijd een mindere voor mij zijn. Geen overgevoeligheid wil ik verdedigen; maar niet ontroerd willen worden.