Roeping. Jaargang 36(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 254] [p. 254] Daaldreef Muziek Muziek genees mij, ik ben doodziek. Tegen wat mijn handen mager maakt is geen kruid gewassen. Mijn lippen zijn hard van wondkoorts en wonden zijn er niet, zijn er niet in dit langzame lichaam. Zoek gerust langs mijn huid, ik ben gaaf als water. Ben ik ziek van de zon? Ben ik ziek van de maan? Ik ben ziek van je tongval, en ziek van je wondere verwonderde oogopslag. [pagina 255] [p. 255] Fase Dit zij de eerste fase: Wie riep mij rinkelend op uit water, uit de ritselende plooien van de slaap? Wie riep mij: kom koning, kom adelaar, kom wandelaar, verlegen keizer, slanke vogelkoning? Haar lichaam is geurig als vijgen en toch: een vertrapte duif in de duinen, verkruimeld brood op het voorbalkon. Dit zij de laatste fase: Ik zal je doden met mijn lichaam een machtig wit mes, ik zal je doden want ik heb je lief - een dwaas anachronisme - ik wil je lichaam warm en langzaam als 'n deken in mijn twee handen breken. [pagina 256] [p. 256] Perron Seindraden verdwijnen geordend tussen tegels, en komen verderop onafgebroken boven. Wie zegt dat in de ondergrondse buizen geen draden zijn verward, wie zegt dat niets is omgelegd, wie zegt dat nu de wissel nog tijdig overgaat? Ik hoor de onrust door de tegels suizen. Het leven van de duizendtallen hangt aan een zijden draad. Vorige Volgende