Roeping. Jaargang 36(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] Tom Naastepad Gedichten Aquarel Het late land ligt lila uitgevloeid. Als ik er in afdaal, half ingewijde, zo goed en zo kwaad als ik ben, doopleerling van de aarde, zal ik dan morgen niet Japanse kers zien bloeien? Exodisch moeten wij allen zijn. Dáar echter, waar de struiken paars doorlopen zijn als quatertemperdagen, daar achter mag een mens niet komen, daar zit Heer God kleuren te mengen, daar kan geen mens bij als Hij het purper van zijn woord dat ligt bestorven op zijn lippen neerlaat in de verborgen stroom. Morgen echter komt alles uit de doeken en achter de struiken had men alleen maar een beetje de weg beschaamd omgelegd met een rode lantaarn. Maar de kindergezichten die kleine gewassen vergezichten zullen roserood bloemig zijn. Want Jezus sterft niet meer. [pagina 144] [p. 144] Waar ik woon Er is een rechteraarde er is een linkerzee daartussen gaan de namen zaaddragend met mij mee Daar voor mij in het noorden vouwt zich het land ineen het licht buigt in mijn woorden door jaar en datum heen De wangen van de wereld liggen er toegewend halfslapend tussen de nevels en door mijn mond verkend Het droombeeld strekt haar handen de aarde en de zee het Zuiderkruis gaat branden mijn lippen zijn gedwee Het zout tast aan mijn leden het zaad stijgt uit de dood de namen staan gedreven straks in het morgenrood Vorige Volgende