| |
| |
| |
Pierre Kemp
Gedichten
Applaus tijdens een verbouwing
Een vakman zingt in een lange gang
en zwijgt om zijn echo weer in te nemen.
Hij blaast ook bij de fanfare en de do-ré-men
zijn in zijn morgenlijke levenszang
voor hem niet meer problemen.
Hij beseft het niet, hoe hij blijft staan,
waar de zon de strepen van haar stralen gaan
laat langs de nog onbeklede wanden.
Weer zwijgt hij... en klapt dan in zijn handen.
| |
Clavecymbel
De clavecymbalisatie van de vallei
trekt nu nog alleen in dromen voorbij
sta ik op een geclavecymbaliseerde ziel
Ik houd iets tussen vinger en duim
en ik vraag aan haar gestalte:
Kom toch op, bloem, dwaal niet al te
lang in het medium van je schuim,
te laat sta je daar met mij?!
Maar zij ruiste al weer voorbij.
| |
| |
| |
Doods-mode
Een slanke doodskist is de laatste mode.
De ziel blijft immers altijd elegant
en waar zij wenkt, wenkt aan de mens een hand.
Dat is dan wel het laatst contact,
de rest verliest zich in deze entre-act.
Is het niet zo, mijn komende binnendode?!
| |
Gedichten-chauffeur
Ik begin dingen te doen in de lucht,
dingen, die ik niet meer begrijp.
Ik zet een hoed af, die ik niet op heb,
vraag me, wat is daar weer gebeurd en zucht.
Als ik dan nog wat aan mijn vingers knijp,
dat ik toch nog een wil in mijn kop heb
en nog gedichten chauffeer.
| |
| |
| |
In tijd van gaan
Ik laad mijn letters tot kleine portretten
en zeg hun daarbij vaarwel.
Nog kan ik ze in een lijstje zetten,
maar uit is al lang dit kinderspel.
Ik had mij dat alles wel anders beloofd,
doch buiten mijn wil ledigt men mijn hoofd.
| |
Letter-meubilair
Er zijn ook letters als stoelen,
letters, waarop ik kan gaan zitten,
zodra ik de aarde wens te voelen
tussen mijn groene verlangens en mijn witte
begeerten vertederd door textiel.
Dan kan ik zo behaaglijk rusten,
glimlachen om wat niet meer kuste
| |
| |
| |
Militairkerkhof
Het is op dit kerkhof niet zo stil.
Toch is het niet de wind over de graven
of langs de dodenlaantjes en -straatjes.
Het lijkt op een krassen en schaven
van een nagelaten levenswil.
De gevallenen tekenen nog steeds soldaatjes.
| |
Onder stroom
Toen dat paard met zijn oren
zo dicht kwam aan die boom,
dacht het er DAT te horen,
wat de aarde houdt onder stroom.
Het wilde de boom niet storen,
noch zijn trillende bast,
stond stil en hield met de poten, van voren
vooral, zich straffer aan de aarde vast.
| |
| |
| |
Vreemd
Ik kijk naar een die niet is
en met zijn? ligt op het bed.
Ik, die ben, buig mij over het voeteneind
en kijk in hem als in een rivier.
Maar als daar dan niets ligt in dat bed,
wat is er met mij gaande?
Wel, kijken naar het niet-bestaande!
| |
Vriendschap-daken
Nu zonnestralen blauwe kussens dragen
en sigaretten van een hoog gehalte
roken, buigt zich een wezen uit een wagen
en vindt in die rook zijn gestalte.
Het is in de hele lucht om goed te zijn,
handen te geven aan de daken
en op de torens de zonneschijn
in vriendschap aan te raken.
| |
| |
| |
Wiegelied voor twee rozijnen
hoor ik een wiegelied voor twee rozijnen.
Zij leden niet aan eenzaamheid,
glimlachten naast hen heen en weer
en schommelden de melodie
uit de tijd van een voorname
vrouwe in tijd van een eenvoudig heer.
De heer ben ik, die componeer,
| |
Voorjaarsliedje, niet voor twee rozijnen
Het kleedje, dat ik zal dragen,
wordt nu geweven door de Zon.
Het zal mijn vriend behagen.
Want ik heb toch mijn ogen
om dit te laten verstaan:
wat de vriend van mij zal mogen,
willen wij eens samen slapen gaan.
|
|