Roeping. Jaargang 36(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] [Nummer 2] Huub Oosterhuis De boom Mannen met bijlen komen op de levensboom af, die kleinste van alle bomen. met zijn wortels in het graf van de aarde, zijn kop onder de hoed van de morgen met een mond als een hart tussen bladeren verborgen. jaarringen als een strop om zijn merg heen geslagen in zijn knoesten de smart van het geen vrucht meer dragen. Mannen met bijlen, wij kappen de wortels vrij. [pagina 66] [p. 66] De dag van vandaag Het is harde jaren geleden dat de goddelijke zon viel op de aarde het hartstochtelijke zaad van het licht bevruchtte de lippen en de luchtledige harten van mensen die waren ontbonden doden verrezen en werden gezien. woord en antwoord, een sprong in het leven werden wij. en ook de aarde kantelde bomen maakten zich los van hun giftige wortels, duurzame jaren geleden. Het is geboden verder te leven op te stijgen als woorden ten hemel het is geboden niet te ontbreken op de geboortedag van de hoop. [pagina 67] [p. 67] Moederkerk Ben ik de boom niet zolang er vogels zijn? ben ik de moeder niet opdat er kinderen zijn - kinderen en vogels, zij zwierven weg over zee allen zijn heengegaan en niemand nam mij mee. Vogels bevolkten mij bouwden hun nest in mij kinderen beminden mij sneden hun hart in mij - als zij dan zwerven gaan en niemand neemt mij mee ruk ik mijn wortels uit plant ik mij in de zee. [pagina 68] [p. 68] Een woord van dank Dichters, ik dank u allen ik ben uw donkere harten verplicht. ik heb lichtzinnig geluisterd naar uw geduldige stem, de drievuldige slag van uw adem. ik ben zelf spraakzaam geworden en opgestaan uit de dood. Zeker wel dank ik het landvolk dat mij gevoed heeft met woorden van brood. mocht ik ook zelf een schoof in uw kring zijn ter aarde buigen voor onze grote God, die schoof, dat licht op de smachtende akker van ons gelovige leven. Ik dank U, Gabriel Smit, het stille landschap achter uw woorden wil mij omvangen, gedichten beduiden mij dienstbaar te worden, de knechtsgestalte van onze meester en broeder indachtig. Leef het mij voor. En jij daar knoestige man in den vreemde dodelijk vrezende Vroman, ik heb mij over je woorden gebogen in liefde zoals je gevraagd hebt, - ik dank je daarvoor. maar zal ik ooit verstaan en verdragen wat jou bezielt? wie zal je bevrijden - allen zijn wij voor elkaar blind geworden een vogel heeft onze ogen bevuild. [pagina 69] [p. 69] Jou ook, Lucebert, moet ik bedanken brullende aap in een oerwoud van woorden jij bijna menselijke stem in de morgen wandelende tak op de weg van de zon. maar immer breek je rampzalig de stilte die je gespreid hebt, jij maanzieke spottende vallende heiland, wie zal je verlossen tenzij het levende woord. Alwie ik hoog heb bij name te noemen, dat zou mij te ver voeren, doden en levenden moest ik ontsluiten, ver over de grenzen van deze wereld moest mijn stem reiken en dan nog - ik zou mijzelf niet verstaan. Dichters, ik dank U zo goed als mijn vader die mij verwekt heeft opdat ik spreken zou. gij allen die met woorden bezaaid zijt zult gij wel waakzaam zijn. gij draagt de wereld meer dan ge weten wilt, meer dan u lief is. Gij draagt de liefde, het Woord in U om. Vorige Volgende