Roeping. Jaargang 36
(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
2
winkelstraten
grote, grote portieken,
kleuren, krijsen, scherven,
vlak achter het glas
begint nu het sterven
niet vreemd en niet ver
wàt is eenzaamheid?
alleen-zijn niet
maar plotseling
midden tussen de mensen
van steen zijn
en duizendvlak verdeeld zijn
een boeket
lichtloze geluidloze granaat
midden in de straat.
| |
3
in elke gil mijn naam
méér dan mijn naam
mijn handen mijn tanden
mijn keel, heel heel vooraan.
| |
[pagina 45]
| |
staarleegte
ik luister
het gaat nooit voorbij
het komt altijd terug.
| |
4
van veel geheimen
heb ik de namen geleerd
als sleutels
maar ze passen niet
veel verlangens
droomde ik vervulde
maar ze komen niet
dan als vergeefse,
schone, omhulde.
| |
5
als ik word aangesproken
blijf ik het antwoord schuldig
zacht-hoofdschuddend
'dit is het niet
waarvoor ik vrees,
het is zuiverder lichtend
en toch meer verborgen,
schuw en weerstrevend
als een winter-morgen.
| |
[pagina 46]
| |
6
verdriet:
het pellen van de vrucht niet
en niet de blanke schande van
de tandenbeet,
het spoor van de strijd niet, maar hete
angst én zijn bezwering
naar binnen gedreven
in de koele wering van
het klokhuis,
binnenin schreeuwde het uit,
maar niets bewoog de huid.
|
|