Roeping. Jaargang 36
(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
1
Een langzame duizel, een dwaze leegte,
een loden zegel op de ogen,
een reutelen in 't holle van de borst,
een grote stilte,
een kreet van blind dier,
wat as in de handen...
o ieder is gemaklijk te herkennen
aan zijn bedrogen liefden.
| |
2
Verzinnen wij
een gouden tijd
onzichtbaar voor het blote oog:
daarna rest
ons niets meer te bezien
dan ons geluk in 't mikroskoop.
| |
3
Neerzitten
is afstand doen.
De zittende man
moet blozen,
hij moet opstaan!
| |
[pagina 39]
| |
4
De eeuwige mens bebouwt
zijn veld en weeklaagt
om 't weer
dat zorgt voor granen en voor dieren.
Thuis dekt een vrouw met glorielijf
de tafel.
| |
5
Dichten is
een enkel boomblad maken
van alle bossen op aarde,
een enkele korenaar maken
van alle graanvelden op aarde.
|
|