| |
| |
| |
José Boyens
Italiaans Reisjournaal
De Mantilla
Wij zijn op weg naar Apulië. Dit wij gelieve de lezer als een pluralis majestatis [of, wie weet: modestiae] te aksepteren, daar we sinds jaar en dag in Italië rondzwerven in gezelschap van onze bagage. Niet op de eerste, maar pas op de zoveelste plaats om in verhit debat te kunnen treden met de Italianen, die alleen reizen onnatuurlijk vinden. Ze zijn dan ook altijd bereid vermeende tekorten aan te vullen met hun eigen voortreffelijk gezelschap.
Op de eerste plaats reizen wij alleen, omdat Italië beslag legt op al onze officiële zintuigen en op nog enkele meer. Het spijt me voortdurend, maar twee ogen te hebben en ook dat die op den duur vermoeid raken. Het reizen met vrienden heeft vooral dit tegen, dat je altijd een beetje thuis blijft. Je neemt dan behalve Nederlandse kaas en regenjassen ook Hollandse gesprekken, normen en gewoontes mee. En wij zijn nog altijd zo jong en onverstandig, dat we menen zonder koncessies te kunnen leven, absoluut. Zijn zij Italianen: wij ook. Zijn zij heidenen.... Zij zíjn werkelijk heidenen. Maar ook christelijk op een wijze die voor ons, noorderlingen, tot nu toe helaas onnavolgbaar bleek en die bij mij altijd de hoopgevende uitspraak van Lactantius tevoorschijn roept: de menselijke ziel is van nature christelijk. De Italianen hebben niets van ons verprotestantiseerd, schuldbewust katholicisme. Van ons noordelijk puritanisme, dat het allemaal Goed Wil Doen. Van ons psycho-analytische geweten dat ons subtiel lastig valt, als alles voor het bijbelse ‘oog van de wereld’ keurig sluitend lijkt. - Zij achten het beneden Gods waardigheid, dat Hij de vrijdagen zou tellen, wanneer zij het vlees opeten, omdat het anders zou bederven. En Hij heeft zo ontzaglijk veel kinderen in zijn brede schoot op te nemen - zoveel meer als de drie minuskule mensjes die met verheugde gezichten en kuise blote lichamen in Abrahams schoot verwijlen op het kapiteel aan de gevel van de kathedraal in Fidenza, geheel volgens de middeleeuwse ikonografie, - zou Hij van iedereen nu bijgehouden hebben of deze elke zondag de Mis gehoord had? Dat zou toch een onmenselijke, maar evenzeer godloze taak zijn. - Toen ik eens, vers uit Nederland, en vol opvattingen over plicht [menselijke], recht [goddelijk] en vergelding een Romeinse vriend naar zijn gewetensrust vroeg, omdat ook hij het gebod van de rustdag zeer letterlijk nam, glimlachte hij verontschuldigend en vol vertrouwen.
Hij huldigde in hoge mate het standpunt dat zondagsmorgens in bed aan het meest hemelse eind trekt. - Een kennis,
| |
| |
lektor aan de universiteit te N. praktiseert zelden, maar gelooft muurvast in één dogma meer, dan alle andere katholieken: je kunt onmogelijk katholiek zijn zonder Dante gelezen te hebben.
De Italianen zijn dus katholiek. Wij ook. De vrouwen en enkele mannen met sakerdotale aanleg gaan dus zondags naar de kerk. Wij ook. Maar één keer deden we het te Hollands. Je kunt in Italië alleen maar grote fouten maken door niet Italiaans genoeg te zijn. Daartoe behoort b.v. het onderschatten van de konventie. Die is voor hun nog steeds een heilige conventio, een levende afspraak. Ik was pas voor de tweede keer in Italië en had geen hoofddeksel meegenomen. Wat ik alle vrouwen in de kerk zag doen: een zakdoek op het hoofd leggen kwam mij ridikuul voor, dus in een godshuis ondoeltreffend. Nú weet ik, dat iets wat een hele gemeenschap doet, nooit belachelijk kan zijn. Zelfs als het dat in aanleg is, heft de een de absurditeit van de ander op.
Ik volgde dus de Mis met wat mij een redelijker, geëmancipeerder hoofd toescheen, zij het dat het er niet zo uitzag als Paulus dat graag wil hebben. Toen ik op de kommuniebank neerknielde en wachtte, voelde ik bijna onmiddellijk daarop iets om me heen zweven. Ik dorst niet te voelen of te kijken; toch was er iets op en langs me gevallen. Wat was er met me gebeurd? Toen ik opstond merkte ik, dat een vrouw mij haar eigen mantilla had omgehangen. Pas toen ik hulpzoekend om hem terug te kunnen geven, rondkeek, werd er een anonieme hand opgestoken uit de menigte.
Ik weet niet wie of wat ze was en heb haar nooit gesproken. Het gebeurde volstrekt onpersoonlijk. Maar het gebaar was religieus en moederlijk en korrigerend. Ik heb nooit een liever reprimande gehad.
| |
Het punt waar alles om draait
Natuurlijk zou het buitengewoon onpraktisch zijn, als we van Pesaro aan de kust honderdvijftig kilometer het binnenland inreden om in San Sepolcro te gaan kijken naar de Verrijzenis van Christus, van Piero della Francesca. Driehonderd kilometer voor één schilderij. Dat heet bij velen donquichotterie. Daarom bedrijven we die graag.
Door bebost, heuvelachtig land rijden we naar Urbino, de geboorteplaats van Rafaël en zijn verwant Bramante, de architekt van het meest Griekse bouwwerk van de hele renaissance: de kleine Romeinse tempel op 't slordige stukje binnenplaats van S. Pietro in Montorio. Maar veel meer dan deze twee kunstenaars boeit ons in Urbino de hertog die het stempel van zijn persoonlijkheid diep in het bergstadje gedrukt heeft: Federigo da Montefeltre. Zijn kasteel bepaalt het silhouet voor de reiziger, van welke kant hij het hautaine stadsprofiel ook nadert. Alle huizen, de slingerende dorpsstraat, het vriendelijke plant- | |
| |
soen zijn parasieten. Ze maken het plaatsje menselijk en bewoonbaar, maar ze bestaan bij de gratie van Federigo's schepping, die zich dan ook niet méér van hun bestaan bewust is als een bejaarde eik van de muggen en kevertjes in de holten van zijn schors.
Federigo was een menslievend potentaat, het tegenbeeld van Piero's andere opdrachtgever, Sigismondo Malatesta in Rimini, die, wreed en sadistisch, geen skrupules kende in zijn eerzuchtig streven. De hertog van Urbino daarentegen liet zich op één relief afbeelden met zijn ondergeschikte sekretaris; zoals steeds en profiel, omdat deze geävanceerde humanist en wakkere condottiere zijn rechteroog verloren had.
We hebben het hoge stadje al weer achter ons en rijden in de langzame cakewalk van de elkaar opvolgende heuvels. Hoe zal het zijn om een schilderij te zien, dat ons al van zoveel verschillende reprodukties vertrouwd geworden is? Zou de werkelijkheid geen afbreuk doen aan de monumentale indruk, zoals gebeurd was met Piero's fresko van Sigismondo Malatesta? Jagen we geen hersenschim na om aan deze hoge pas van over de duizend meter ons scootertje te wagen, dat zich op de steile helling met elk radertje inspant, alles om één schilderij? - Het is ook zo'n fascinerende tijd, die tijd van Piero. De kunstenaars in Italië zien de wereld voor het eerst. Zij zien met de ogen van Adam. De menselijke figuur is niet langer een kleerhanger waarover een jurkje van theerozenblad geworpen is, als bij Fra Angelico, maar de mens bestaat in de diepte, ademt in de ruimte. De figuren van Giotto dragen overtuigend ronde mantels, zwaar als van molton vervaardigd. Heilig van werkelijkheid. Een schilder maakt van nu af een plooi diep en golvend, naar voren springend en weer verdwijnend in het donker. Zijn penseel noemt het woord: plooi en het bestaat. Hij heeft een ding geschapen. Een verschijnsel heeft het aanzien gekregen. En wel zó overrompelend, dat het hem zelf verbaast. Is dit het werk van zíjn handen? Van zijn intellekt? Van zijn gemoed? - Hij krijgt eerbied voor zijn kunnen. Vóór alles wil hij de wereld nu verder onderzoeken: het menselijk lichaam onder de plooien van het kleed, het lichaam van een boom, een zuil, een bouwwerk.
Leonardo, begaafd met een hoge nieuwsgierigheid, verdiept zich als eerste in de groei van het kind in de moederschoot. Hij anatomiseert op eigen gelegenheid dertig lijken om de bouw te doorzien en het verloop van de spieren bloot te leggen. - Paolo Ucello is zo bezeten van de gedachte de wereld te moeten ont-dekken, vooral die van de perspectief, die in zijn tijd nog zo diep ligt te slapen, - dat hij geregeld in de diepste zwaarmoedigheid vervalt, als hij vreest niet te zullen slagen. Hij moet de wereld verlossen uit haar onbewuste staat, haar brengen tot de doorzicht-kunst van eigen leven. Haar laten zien in welke verborgen, goddelijke regelmaat zij gegrondvest is, op welke veelvoudige
| |
| |
regel zij berust. Vandaar dat de perspektief, voortaan eerbiedig ‘la divina’ genoemd wordt en de mathematica, die even vóór haar geboren tweelingzuster, de schilders evenzeer heilig is. De kunstenaar wordt de wetenschappelijke schatgraver van het aan de goden gewijde gebied, dat evenwel de hele wereld omsluit. Hij is archoloog en verlosser. Paolo Ucello gunt zich tijdens zijn ontdekkingstochten niet de tijd om te eten of te slapen. Als zijn vrouw, volgens haar natuur minder geneigd tot weerbarstige uitersten en dichter bij de dingen van het dagelijkse leven staande, hem diep in de nacht maant, toch te komen slapen, kan hij alleen maar antwoorden met een zware zucht: ‘Wat is de perspektief toch verrukkelijk’. - Francesco di Giorgio Martini, die bij Federigo militair ingenieur is, en werkzaam als schilder en beeldhouwer, laat zich bij al zijn architekturale opgaven leiden door de gedachte, dat een bouwwerk op dezelfde verhoudingen gebaseerd moet zijn als het menselijk lichaam. Hij was zo door de antropos gebiologeerd, dat hij bij verschillende ontwerpen voor zijn kerken eerst een mens in zijn volle lengte uitgestrekt tekende; zíjn maten bepaalden die van het grondplan van de wordende basiliek. - Tijdens deze meeslepende ontdekking van de wereld komt langzamerhand een andere gedachte de eerste begeleiden, aanvankelijk als een ondergeschikte en zelfs wat onderdrukte satelliet. Het denkbeeld was ook zo revolutionair, dat men schroomde er mee voor den dag te komen. Maar toch... Steeds bewuster en nadrukkelijker stelt de beeldende kunstenaar de gelijkheid van schilder, beeldhouwer, architekt én humanist. Veracht bij de Grieken, meprisant bekeken door de Romeinen, in de middeleeuwen anoniem werkend tot Gods glorie, - eist de kunstenaar eindelijk de plaats op die hem toekomt. Zelfs Leonardo da Vinci is het nog een behoefte te bewijzen, dat de kunstenaar een even grote achting en
bewondering verdient als de geleerde.
In dit geestelijk klimaat leefde en werkte Piero della Francesca. Hij werd geboren in het plaatsje waar wij naar toe scooteren, vol van een tè hoog gespannen verwachting: Borgo San Sepolcro. Ook hij was begiftigd met een hoogstaande nieuwsgierigheid. Op zijn schilderijen ruimt hij een bijzonder grote plaats in voor de architektuur en ze zijn steeds zeer doordacht, mathematisch gekomponeerd. Op één ervan [in de Brera-pinakotheek in Milaan], een Maria met een ongedwongen slapend kind, omringd door heiligen en een knielende Federigo, neemt de architektuur de helft van de oppervlakte in. Aan de schelp van de nis hangt, boven het hoofd van Maria, zo lijkt het, een ei. De symbolische betekenis ervan is nog nooit voldoende verklaard. In de middeleeuwen was het een zinnebeeld voor de vier elementen; later kon het dat zijn voor een volmaakte vorm. Maar betekent het hier niet meer? Is het geen vruchtbaarheidssymbool voor haar, die van alle vrouwen ter wereld het meest verlossend gebaard heeft? En tegelijk een zinnebeeld van absolute zuiverheid? In
| |
| |
de mozaïekdekoraties van Ravenna hangen wel parelsnoeren aan de schelpen. Houdt deze ene vergrote parel daar verband mee? Het ei hangt er heel stil aan een draad, glanzend licht, duidelijk de zwaarte van een goede dooier in zich bergend. Ongewoon, maar volmaakt op z'n plaats. Het vult de hele bovenhelft van het schilderij met z'n raadselachtge aanwezigheid, dit kleine levensbegin dat de kosmos in zich draagt.
Zou de Verrezen Christus mij ook met zo'n probleem laten zitten, peins ik. Links en rechts liggen de velden tegen de heuvels opgebouwd als droge sawa's. De horizontale ribbels bewaren keurig afstand tot elkaar, zodat alle rijen wijnstruiken vanuit de verte met een reusachtige, grove kam bewerkt lijken, die hun grote kuif met zorg om de heuvel heeft gelegd. - Maar daar zijn de eerste huizen van San Sepolcro al.
In de Pinacoteca Comunale heeft iedereen vrij toegang. Ik zie meteen de Resurrezione hangen maar draai me vlug om. Een mens hoort in zijn leven nu eenmaal geleidelijk naar een hoogtepunt op te klimmen. Epicurus heeft nooit anders geleerd. En welke broeder in de wijsheid had ook al weer gezegd, dat de belangrijkste opvoeding de zelfopvoeding is? We pakken onszelf dus didaktisch aan en bekijken eerst met een niet helemaal bedwongen onrust het overige werk. Waaronder een mantelmadonna, een rijp jeugdwerk van Piero.
Dan wandelen we bedaard, volwassen naar de Verrijzenis. We konstateren, dat het werk uit een driehoek is opgebouwd, waarvan Christus de top vormt, de bewakers de basishoeken vullen. Tegelijkertijd staat de Heer in de punt van een tweede driehoek met de basis naar boven. Als ze zouden rondcirkelen, zou Hij het punt zijn ‘waar alles om draaide’. Maar ze cirkelen niet rond. Ze zijn onzichtbaar getrokken, hoewel de eerste driehoek zich iets sterker op de voorgrond dringt, doordat de vier soldaten in betrekkelijk donker Romeins tenue gekleed zijn en de Verrezene een lichte mantel over één schouder draagt. Het schilderij wordt op die manier onder afgesloten door basiskleuren. Van de minder opvallende driehoek lopen de benen aan beide kanten weg over de aanplantingen van de bomen. Het ontdekken hiervan is de oplossing zelf: de hiërarchische denker Piero gaf als een goed humanist de mens een plaats boven de redeloze schepselen en de Schepper wees hij het centrum toe van beider wereld. Voor het eerst in mijn leven vind ik wiskunde ontroerend. Was het een wonder, dat de kunstenaars haar, zo toegepast, als heilig vereerden!
Christus' voorhoofd heeft de vorm van vierde-eeuwse Griekse skulpturen: de haren zijn tot een langzame driehoek gelegd. Maar dat is dan ook de enige overeenkomst met de eeuw van Praxiteles, waarin de beeldhouwkunst het begrip ‘bevallig’ leerde verstaan. Wel loopt zijn neus Grieks door in het voorhoofd, maar ik ontdek zonder schok, eerder tot m'n tevredenheid, dat het de neus van een worstelaar is. Zijn lichaam is mannelijk, volgroeid en mist alle detail- | |
| |
naturalisme; het is terughoudend geschilderd, met die objektiviteit die uit eerbied ontstaat, omdat men de ander volkomen in zijn wezen wil laten.
Met één voet staat de Heer nog in het graf, volgens de eeuwenoude ikonografie. Maar nooit is me die zo zinvol voorgekomen als hier, omdat ze nergens zo overtuigend was. De andere voet staat boven op het marmer van de sarkofaag, op weg naar ons toe. Maar hij zal ons nooit bereiken. Ondanks de beweging die gesuggereerd wordt, is de indruk van een toestand veel sterker. Heeft Piero de eerste even opgeroepen alleen om deze door de laatste te doen overweldigen? Met één voet staat Christus in deze, met één voet in de Andere wereld. Dat is niet ongemakkelijk voor Hem. Hij is immers menselijk en goddelijk. Hij heeft het werk voltooid en is al half op weg naar de Vader. Toevallig verschijnt Hij dan even voor het beeldvlak van onze ogen. En dit toeval heeft Piero met zijn handen, zijn hart en zijn brein gegrepen om het voorgoed te laten voortduren in het minst toevallige schilderij van de Italiaanse beeldende kunst. Van het grote Toeval heeft Piero's messiaans verlangen een status quo geschapen, die zal voortduren, zolang als dit werk bewaard blijft.
Ik herinner me niet meer, of ik op de grond ben gaan zitten. Wel dát ik gezeten heb. Want op den duur werd ik moe. Het vreemde was dat ik niet weg kon gaan. Of beter: ik kon wél weggaan en dan bleef de gelukstoestand voortduren. Noodgedwongen ging ik tenslotte. De allervriendelijkste suppoost moest ik zelf drie kwartier na sluitingstijd naar zijn pasta asciutta sturen. Hij had nog wel langer willen blijven, want hij wist hoe het was als je aan Piero zat vastgehecht. Elke keer dat er een bezoeker kwam en hij vanachter zijn lessenaar vandaan werd gehaald om custode te spelen, was hij gelukkig. Hij had betere banen aangeboden gekregen. Maar hij wou hier blijven. Om de Verrijzenis. Een Amerikaanse dame was het vorig jaar april veertien dagen in het dorp komen wonen. Elke ochtend en elke middag kwam ze naar het museum en ging ze naar Christus' verrijzenis zitten kijken. Hij begreep dat. Hij wou hier nooit weg. Ik mocht best een half uur voor de openingstijd komen; hij had toch niets te doen.
Slaapwandelend bezocht ik twee kerken, at een knappend broodje en bekeek het plaatsje. Er was veel zon en die zorgde er moederlijk voor, dat ik bijna niets van mijn procenten geluk verloor. Het was als met het mooiste fluitkoncert van Bach: ook als dat afgelopen is, blijft het een hele tijd in je door muziceren. En zoals ik alleen een werk van Bach [en van een enkele tijdgenoot] drie keer onmiddellijk achter elkaar kan horen, kon ik naar de Verrijzenis blijven kijken. Terwijl mijn hoofd zo absent door het dorp wandelde, werd ik me ervan bewust, hoe het kwam dat beide meesters zo'n groot vermogen tot kontinuïteit bezaten. Ze kenden allebei het geheim van het bovenpersoonlijke, van de objektieve kunst. Van Beethovens opdringerige menselijkheid moet je
| |
| |
niet te veel horen op één avond, omdat het ekspansievermogen van je geest nu eenmaal beperkt is. En soms, als je niet leeg van problemen bent, kun je onmogelijk naar hem luisteren. Naar Bach altijd. Omdat hij zo'n groot bescheidene is.
Het is waar. Het is op het ogenblik overal goed. Wat er ook gebeurt: niets kan me deren. En er is nergens iets belangrijks aan de orde. Er bestaan trouwens geen belangrijke of onbelangrijke zaken. Problemen evenmin. Het is overal goed. Maar het is beter vóór het schilderij van Piero. Ik sta dus beleefd te trappelen, als de zaalwachter zoals beloofd, te vroeg komt.
De status quo is op elke centimeter van het schilderij gehandhaafd. Christus blijft langzaam opstaan, afgetekend tegen de lichte lucht, waarop de dag nog niet overal doorgebroken is. Heb ik wel ooit zó in zijn verrijzenis geloofd? Ik weet niet alleen zeker dat Hij verrezen is - ik zou m'n hand op die gestolde wond kunnen leggen - ik weet zelfs zeker dat Hij hier is. Als zijn lichaam niet zo helemaal aan Hem toebehoorde, zou ik het aanraken. Omdat het zó mooi en zo goddelijk is. Tegelijkertijd weet ik, dat ik het nooit zou durven, omdat Hij half van de Andere wereld is. Er is haast niets meer tussen Hem en mij. Hij zou zeker zeggen: ‘Noli me tangere’. Want deze Christus staat boven meewarigheid en medelijden en bewondering. Wel wil hij ons, als wij daar gretig onze zinnen op gezet hebben, soeverein meevoeren naar zijn objektief rijk. En daar ga ik aanhankelijk op zitten wachten.
| |
Markt
In Pesaro, aan de Adriatische kust, staat in het centrum van de stad een keur van provinciale gotische kerken met karige skulptuurtjes aan de portalen. Voor wie aan de Franse bouwhutten gewend is, lijken deze luttele figuren aangebracht in een tijd van pijnlijke bezuiniging en malaise. In werkelijkheid stootte de gotiek hier op weerbarstige inheemse invloeden, die de neiging hadden vanuit de romaanse stijl regelrecht op te marcheren naar de renaissance. - In een van deze kerken, de San Domenico, heeft zich achter de vrome middeleeuwse gevel bedrijvig de P.T.T. genesteld en in de kruisgang anneks de markt.
Bij de zuivelkramen met hun stapels kazen van volvet goud en de hoekige sepia-eksemplaren uit Parma is het nog niet druk. Evenmin bij de slagers, die met een klepperend gordijn van prijskaarten, afzonderlijk aan lange draden hangend, elkaar de loef trachten af te steken. Daar laat hun konkurrentiezucht het dan ook bij, want de enkele klant laten ze gemoedereerd vóór de beweeglijke kakemono staan wachten, tot zij hun verhaal aan de buurman-broodvijand gedaan hebben. Met veel affektieve herhalingen en zeer tot eigen tevredenheid.
‘Wat wenst mevrouw?’ Z'n hoofd wringt vragend een gat in het mobiele schilderij. Maar de signora is verder gedrenteld. Des te beter. Dan kan hij zijn argument nog wat meer gloed gaan bijzetten.
| |
| |
Drukker is het bij de viskramen, waar mijn ongeoefend oog alleen ongepelde garnalen, kreeft en poliepen herkent. De visbaas zegt me geduldig alle namen, ook als blijkt dat ik niets wil kopen. Er zijn ongekend grote vissen bij en kleinere van vreemde vorm, smakelijk opgediend op een bladertapijtje. Een reusachtige mand vol blinkende, verse sardientjes staat er. Ze lijken nog zo levend, zonder de druipende olie die van hun ingeblikte Hollandse soortgenootjes zo definitief spijs maakt. Je kunt dan zonder met de realiteit in konflikt te komen, onbewust denken iets neutraals als een mootje paddestoel te eten. - Hier heeft een enkel de bek wreed open als een woedende haai. Hun blauw metalen harnasje sluit soepel om het lijf en de fijne ciselering van schubjes klaart op van grijs tot wit aan hun kleine buik. Ze liggen elastisch over elkaar heen, zo slordig geïmproviseerd, alsof dit verblijf een tussenstation is. Dat is het dan ook, want ik zie hoe ze per kilo gewogen worden. Hun keursjes blinken, alsof je ze vlak onder het wateroppervlak ziet wegschieten. Ze zijn nog bijna levend. En ze gaan per kilo.
Op de afdeling gevogelte is de handel op deze vroege morgen het levendigst: kippen en kuikens, haantjes, duiven en eenden doen veren opstuiven vanuit het lage, rieten plafond van hun mand. Ze verraden jammerlijk hun aanwezigheid door gekwetter, gepiep en gesnater. In de fruitkraam anneks liggen gigantische perziken, en vers geplukte abrikozen. - Het wordt nu drukker. De zindelijk gekalkte kruisgang gonst van geluiden. Van tijd tot tijd overstemt een marktschreeuwer z'n kollega's. - Ik loop mee in het zog van een stevig moeke, dat zich met haar dochter kordaat een weg openstuwt naar de poelier toe. Daar aangekomen, schiet ze de duiven deskundig onder de vleugels, die zich gedwee laten beknijpen en soms vermoeid hun blauwe oogvliezen sluiten. Geen schijnt haar avondpot waardig te kunnen worden. Een gans ligt boven op een stapel manden aan de poten vastgebonden, in een labiele diagonaal als een ineengezonken balletdanseres. Opeens verzet ze zich, snaterend met de vleugels klepperend, tegen het steeds dreigender onheil. Met een smak tuimelt ze op de grond en blijft overspannen doorschreeuwen; tussen het stof en de opgewaaide veren schept ze een alarmtoestand, die iedere sekonde akuter wordt.... Een kalkoen van de buurvrouw kijkt even weifelend, draait zich dan adellijk om en schept daarmee afstand: een dier moet zich ook in zijn laatste situatie waardig weten te gedragen.
Wij zijn dus op weg naar Apulië. Maar ook de Adriatische kust is ons doel. Eigenlijk vooral omdat die in de regel niemands reisobjekt is en nog niet met encyclopedische volledigheid in kaart is gebracht. Het is immers veel boeiender om een minder ooglijk, maar oud, maar authentiek, onbekend kerkje te ontdekken, en daar het spinrag weg te ragen om tenminste de kleur van het ver- | |
| |
waarloosd stukje fresko te kunnen zien, dan met de baedeker of guide bleu in de hand te kontroleren of de werkelijkheid wel wil kloppen met de geschriften. En wat wij bewust verwacht hadden, gebeurt: de Adriatische kust met z'n door geen toerist bezochte stadjes blijkt een museum te zijn, waarvan de kostbaarheden aangenaam zijn verdeeld over het park van het kustlandschap.
Een stadje dat zichzelf respekteert, heeft b.v. een middeleeuws kasteel of minstens een renaissance-paleis. Vaak staat de slotgracht droog en vervangt een braaf gemillimeterd grasveld het vervuilde water. Soms houdt de custode er zijn moestuintjes in bij; lapjes wijnstruiken en tomatenstokken zijn dan een vrolijk symbool van onze verbrokkelde demokratie. Als de staat het kasteel dan ook niet tot nationaal monument verheven heeft, wordt het in de regel bewoond door een onwaarschijnlijk aantal kroostrijke gezinnen, waarvan de moeders de schone was tussen de tinnen spannen. De Italiaan heeft geen eerbied en geen angst voor de historie of de kunst; in de regel ook geen belangstelling. Hij is er te zeer mee vertrouwd geraakt, precies als met zijn heiligen. - Als je bij een kennelijk Romeinse centraalbouw nader bescheid vraagt aan een oude man die er tegenover woont, bekijkt hij vanonder zijn zwaarmoedige wenkbrauwen voor het eerst de ruïnes. Na ampele beschouwing verklaart hij afdoende: ‘Si si, sarà una cosa vecchia’.
‘Ja, ja, het zal iets ouds zijn’.
Het kan je overkomen dat een man met een geopend zakmes het mausoleum van Theodorik te Ravenna binnenstapt op een moment dat jij de enigste bezoeker bent. Hij heeft dan geen dodelijker bedoelingen dan het zesde-eeuws monument energiek te voorzien van zijn initialen om zo de eeuwigheid metterdaad te overtuigen van zíjn tijdelijk bestaan. Of dat een opgeschoten kantoorklerk van de mooiste kloostergang van Italië, te Monreale, zijn ballpoint aan de ingang al klaar houdt om, zonder links of rechts te kijken, zijn naam te schrijven op de dichtstbijzijnde pilaar.
[Wordt voortgezet]
|
|