Roeping. Jaargang 35(1959)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 609] [p. 609] [Nummer 10] Jacques Schreurs Ballade van goede vrijdag 't Is vrijdag in de Goede Week, En tien uur in de morgen; De stokvis staat nu in de week, De paashaas zit nog verborgen, Maar de lijkwade ligt al op de bleek. En de bisschop maakt zich zorgen. Het buitenvolk kwam naar de stad, Veelal met paard en wagen; De markt loopt druk, voor ieder wat, Er wordt goed ingeslagen. En de duiven gaan al in het bad Voor de komende feestdagen. Koorknapen lopen naar oud gebruik Met ratels en met manden, Vergaren eiers voor de buik En zalven zich de handen Met balsem uit de gebroken kruik, Die op de puinhoop strandde. De lucht hangt als van loodstof zwaar Van messiaanse gezangen; Maar een dief heeft zich, een schacheraar, Vannacht in een strop gehangen; En zijn meester staat aan de pilaar. Met tranen op de wangen. ‘O Dood, waar is uw prikkel, dood? Ik zal uw sterven wezen’ - De bisschop heeft een zware nood Den hemel afgelezen; En alle daken werden rood; De stad kwam recht gerezen. [pagina 610] [p. 610] De stad ging op haar tenen staan, De hals gerekt naar boven; De doden zouden ontwaken gaan, En alle vuren doven; Intussen brandt de stokvis aan, Het paasbrood in den oven. Op iedere straathoek staat een soldaat; De winkels zijn gesloten En op het plein voor de Hoge Raad Wordt telkens schril gefloten; Waar heel de stad op stelten staat Misschien met scherp geschoten. De paleisklok gaat twaalf uren slaan, De jeugd verlaat de klassen; De rechter heeft zijn woord gedaan, Zich de inkt van de vingers gewassen; Soldaten vegen de boel wat aan. Een prullemand vol papperassen. Een blauwkous houdt de spijkerbak, Zijn maat een schild geheven, Waarop met bloed en nagellak En dik dooreen gedreven, De vinger van een schobbejak Vier letters heeft geschreven. Vier letters! Petrus voelt zich vuil, Staat op zijn baard te kauwen; Waar houden zich de anderen schuil - Die andere tien getrouwen? Geen graf te diep, geen leeuwenkuil, Hun lafheid aan te schouwen! O, Diensters van De Gruyter sluit Uw venstertjes nu, uw oren: Wie komt daar naakt het tuighuis uit - Wie wankelt daar naarvoren? Door klok en klepel uitgeluid, Vergaat hem zien en horen. [pagina 611] [p. 611] De sneeuw van zijn voorhoofd heeft bloed gezweet. Ik zal 't de vlierboom vragen, Wat wel het groene hout misdeed, Dat hij die balk moet dragen; De levenden hebben om hem hun leed, De doden hun armen geslagen. Een troep soldaten gaat terzij, Houdt hem een doortocht open; Een boer komt uit zijn tuinderij Nieuwsgierig toegelopen En wordt gedwongen, zo niet vrij, Zijn mouwen op te stropen. De zonnewijzer draait naar I. De duiven gaan al drinken. Dàn, over alle daken heen, Hoort men de hamers klinken, Met tussendoor een vreemd geween Van merels en van vinken... De bisschop zit in zijn paleis Verdiept in commentaren; De hemel wordt in zijn ogen grijs, De eeuwigheid wit in zijn haren, Want moordenaars gaan naar het paradijs En sterven martelaren. Vorige Volgende