Onnodig te zeggen dat ik volslagen weltfremd was. Het was een periode [en hier denk ik aan een zinsnede van Francis Jammes] dat de poëzie die ik eens gedroomd had te zullen schrijven mijn leven totaal bedierf.
Toen was er een goeie ziel die op het idee kwam mij een introductie te geven voor een andere dichter. Die dichter was Gabriël Smit. Met het gevolg dat ik op een doordeweekse dag naar 's-Graveland toog. Daar, aan het Noordereinde, even bezijden het kruispunt met de 's-Gravelandse weg, lag zijn woning, voorzien van een merkwaardig gemeentehuistrappetje dat mijn verbeelding niet weinig prikkelde.
Hoe onthullend was de kennismaking! Toen ik het trappetje beklommen had en de deur open ging, stond daar in levende lijve de dichter Gabriël Smit voor mij. Om te beginnen, was hij in de verste verte niet oud of grijs. Daarenboven kennelijk onwetend van het bestaan van hoeden. Tenslotte bleek hij bijna griezelig mager van gezicht te zijn en zo mogelijk nog magerder van lijf. Een indrukwekkende verschijning vanwege zijn bril vooral, vond ik. Want naar mijn gevoelens bestond hij door zijn takachtige magerte overwegend uit BRIL. De rest leek mij tamelijk nonchalant door een met materiaalschaarste kampende schepper daaromheen gecomponeerd. Hij ontving mij recht hartelijk en toonde zo'n welgemeende interesse voor mijn dichtertjesproblematiek, dat ik me pijnlijk in het nauw gebracht voelde. Met wat voor futiliteiten kwam ik hem eigenlijk lastig vallen? Mocht ik wel beslag leggen op de vrije tijd van iemand die zo'n razend druk leven had?
Het enige wat ik me achteraf van deze ontmoeting herinner, is dat ik gedacht heb: ‘Zo, dit was dan een dichter! Zo ziet dus een dichter eruit!’
HAIMON - Nu ben ik benieuwd, of in dit hulde-nummer voor de 50-jarige Gabriël alle facetten van zijn figuur zijn belicht. Welke zou ik voorop zetten? De dichter, of de vriend? Of misschien de katholiek? Of zou ik als eerste de mens in hem willen huldigen? Ja, de mens zou ik het eerst noemen, maar weet ik nu ook de reden, waarom ik dit zou doen? Zal de dichter niet de blijvende zijn? Heeft de mens zich in zijn poëzie soms niet het zuiverste uitgesproken? Dan nog, voor ons komt eerst Gabriël en later pas Gabriël Smit. Als hij door de telefoon tot je spreekt is hij er reeds helemaal, puur, zonder links of rechts. Wanneer we vergaderen, of samen reizen, of rond een tafeltje zitten, - wij, de anderen, behoeven dan bijna niet te praten -, is hij er met geheel zijn hartelijke, intelligente persoonlijkheid, Gabriël, tout court. Zijn hartelijkheid is even echt en substantieel als zijn poëzie, zij is alleen veel vlotter. Als dichter of inleider heeft hij nog wel eens een aanloop nodig, als vriend, als mens is Gabriël er altijd dadelijk geheel in. Er is nooit iets gemaakts, of gearriveerds bij hem. Hij is altijd: Gabriël.
JOOP VAN BREEMEN - Naderhand ben ik nog vaak bij hem aangezworven. Het bleef een aantrekkelijke tocht naar 's-Graveland. Soms had ik wat prullige probeersels bij me. Maar het was wel echt een gok om hem thuis te treffen. Ik probeerde het dan ook op alle mogelijke en onmogelijke uren van dag of nacht. De ene keer kwam hij uitgeput van de krant. Andermaal hadden lustig paffende leden van de 's-Gravelandse gemeenteraad hem als een zalm doorgerookt. Weer een andere keer stond hij op het punt af te reizen naar Italië. Soms, heel soms, vond ik hem thuis, doodgewoon thuis. Maar dat was dan meestal op een zondagmiddag, als heel die onmogelijke afmattende week hem nóg in de kleren zat. Hoe benijdde ik hem in deze tijd, geadeld als hij mij leek te zijn door het aureool van een publiekelijk erkend dichterschap. Want zelf was ik toen een wel heel treurige, uitzichtloze dwaalgeest. Wat mij niet weinig in de war bracht, was dat ik telkens weer op hoogst verrassende wijze met een andere dochter van den huize Smit geconfronteerd werd. Ik denk in dit verband aan wat Gabriël Smit zelf schertsenderwijs over zijn gezin aan Clare Lennart schreef: ‘... de wonderlijke samenleving waarvan ik volgens mijn trouwboekje het hoofd ben’ [zie: Op schrijversvoeten door Nederland]. Toen kwam min of meer