Roeping. Jaargang 35
(1959)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 593]
| |
Ad Bevers
| |
[pagina 594]
| |
wat er leeft aan geestelijke en culturele stromen en onderstromen in het land dat de markt van zijn krant is. Voor Gabriël Smit, bij wie de gave der intelligentie wordt geschraagd door de deugd van wijsheid, betekent dit dat hij in het incidentele en periodieke redactie-beraad - zonder welk geen krant op lang zicht koers houdt - nu eens een briljant idee, dan weer een verrassend goede raad lanceert; jongere collega's soms afhoudt van al te grote voorvarendheid, maar veel liever gul is met verdiende lof die tot groter voortvarendheid lokt, En op grond van zijn omvangrijke mensen-kennis zeer vaak de juiste specialist-van-buiten weet te noemen [en te ‘strikken’] om over een bepaald actueel onderwerp maar liefst subiet te schrijven. Meer nog dan de krant ‘maken’ is dat de krant ‘dragen’ en zelfs de buitenstaander [maar wie, waar allen krantelezers zijn, is dat?] kan gemakkelijk raden wat het belangrijkste is. Nochtans ‘maakt’ Gabriël Smit ook mee zijn krant. En in veelzijdiger vorm dan de argeloze lezer weet. Als harmonisch levend mens doet deze aardse engel behalve aan kunst ook aan sport. Als de nood aan de man komt schrijft hij als vrijwillige reserve een best voetbalverslag. Jazeker, een doodgewoon technisch relaas. Wat overigens niet wegneemt dat een enkele keer ook hier het dichterbloed kruipt waar het niet kan gaan. Hij vindt Holland-Belgie - zijnde oranjewit tegen [duivels] rood-zwart ‘de afschuwelijkst denkbare kleuren-combinatie’. En zijn mening over spel en spelers? ‘Wiersma, Kruiver en Klaassens zijn uiterst nuttige voetballers, maar ze missen elke gratie. Cor van der Hart voetbalde zwak, maar hij speelt - goed of slecht - altijd, mooi’. En ook keeper De Muinck speelt esthetisch volmaakt; hij verdient een plaats in het Nederlands Ballet’. Van weer een ander: ‘als hij schilder was, zou ik zeggen dat hij te weinig kleuren op zijn palet heeft’...
Vindt hij zichzelf niet ‘te groot’ voor dit ‘gewone’ werk, het krantepapier vindt Gabriël Smit niet te slecht voor wat hem het liefst is: zijn gedichten. De titel ‘huispoëet’ moge sommigen doen denken aan ulevellen-rijmen, maar een respectabel aantal tijddichten van Gabriël Smit in de Volkskrant kunnen hen tot betere gedachten brengen. Tot bijvoorbeeld de gedachte dat het niet ongerijmd is als een sociaal bevlogen dichter, gebonden aan het sluitingsuur van kroeg en krant, de persoonlijke voldoening van een top-prestatie wel eens offert aan de roeping enkele honderdduizenden lzers tóch op te voeren naar een beschouwingshoogte, die normaliter niet de hunne is. In zo'n geval betekent het vinden van het evenwicht tussen roeping en beroep wellicht een pijnlijke worsteling, maar wij mogen vóór alles dankbaar zijn voor een bevochten overwinning als uitstraalt in bijvoorbeeld het Goede Vrijdag-vers, geschreven in | |
[pagina 595]
| |
1949 en zo zuiver-journalistiek geinspireerd op het ‘gesprek van de dag’: het uitzonderlijk vroege mooie lenteweer.
Stralend bloeit de lente rond Uw lijden,
alsof nog eenmaal, vóór Uw uur van scheiden
der schepping liefste lied Uw troost moet zijn.
Het zoetste bloemen wit omkranst Uw pijn...
Mag ik, schrijvend over de journalist Gabriël Smit, ook de dichter in hem kenschetsen? Van schaakgrootmeester Smyslof zeggen kenners dat hij alleen maar zetten doet die iedereen doet, maar zijn meesterschap bestaat erin dat hij juist daarmee wint. Van de nu dan ook Vijftiger Gabriël Smit zou ik willen zeggen dat hij - zonder verbijsterende of verduisterende metaforen - met juist gewone woorden buitengewone verzen maakt. Dat - bevochten op de onbarmhartige kranteklok - niet ieder werk een meesterwerk kan zijn weet ook hij die liever dicht dan zwicht. Daar zijn de goddelijke toppen en daar is het menselijke tobben en daar tussen wiekt deze engelachtig benaamde; religieus bevlogen als hij doorgaans is mag deze dichter een lotgenootGa naar voetnoot1 nazeggen:
Zo - wetend door vervulling en gemis,
Dat geen uit eigen kunnen dichter is,
Maar 't al gegeven krijgt, zelfs als hij, stil,
Zijn eigen willen ordent naar Gods wil
En moeizaam worstelt tot hij, in zijn woord,
De heldre toon van 't hoge zingen hoort, -
Dank U eerbiedig voor mijn dichterslot,
Want alle schoonheid is, alleen, uit God.
Alle schoonheid uit God; dit besef in zowel zijn creatieve als critische krantenwerk in welluidende en heldere eenvoud honderdduizenden grote en kleine lezers te schenken als toespijs bij hun morgenmaal moge een benijdenswaardige voldoening zijn voor de vijftig-jarige van heden voor wie [er over schrijvende] de beeldende kunst een open boek is, het boek een beeldend werk moet zijn en voor wie de muziek de poësie pure bij uitstek is. En of hij nu een bisschopswijding verslaat of een impressie schrijft van Prinsjesdag, een geestesstroming peilt dan wel een rebellerende kunstbroeder met ontwapende ironie toevoegt, | |
[pagina 596]
| |
dat hij zich niet moet aanstellen, maar er liever eens uitvliegenGa naar voetnoot2, altijd bruist in het werk van de journalist Gabriël Smit iets van de [levens]kunstenaar wiens beminnelijke menselijkheid zin geeft aan zijn vakmanschap. Om te eindigen met het begin: nòg is Gabriël Smit niet aanwezig op de Nieuwezijds, maar het ziet er goddank naar uit, dat hij weer spoedig komt. Welkom op voorhand, collega. En als het zo ver is laten we de telefoontjes waarmee men je aan het wat krap geworden jasje wil trekken, voorlopig rinkelen. Het smoesje van ‘de heer Smit die er niet is’, zullen we maar niet meer hanteren; in feite ben je immers niet weg geweest van de krant die je trouwens - evenmin als jezelf - kunt noch wilt ontlopen. |