| |
| |
| |
Prentenboek van een schrijversleven
Van Dik Trom tot Pascal
Gabriël Smit
Mijn eerste boek was ‘Dik Trom’ en het was meteen de reden waarom ik jarenlang buiten mijn verplichte schoolboeken geen boek meer aanraakte. Niet dat het mij had verveeld, integendeel, maar het maakte mij op een bepaalde manier razend en het plaatste mij in een onmogelijke situatie. Ik was namelijk een broodmager slungeltje en hoewel ik niet geloof, dat ik daaronder verschrikkelijk leed, ik was wel vaak jaloers op jongens van steviger en omvangrijker structuur. Alleen het hardlopen waarin ik, dank zij mijn lange stelten, uitmuntte, gaf mij een voldoend gevoel van vitale zekerheid onder mijn kornuiten. Al werden mijn spillepoten onder het altijd veel te wijde gymnastiekbroekje vaak spottend gecommentarieerd, ik liet de spotters hijgend achter me. Het was verrukkelijk.
Gabriël Smit, dichter, journalist en literair criticus, heeft in de loop van zijn vijftig levensjaren heel wat boeken door hand en hart laten gaan. Een minder gelukkige keus van zijn ‘eerste boek’ is echter oorzaak ervan dat hij, voor een geletterd man, pas vrij laat tot regelmatig lezen gekomen is. Hij heeft hierover geschreven in ‘Mijn boek van vroeger en van nu’, een propagandageschriftje van de verenigde boekhandelaren, waarin zeven auteurs vertellen over de rol die het boek in hun leven gespeeld heeft.
| |
Ook dit schreef Gabriël Smit
Ik zal het proberen, maar het kan
jaren duren voor het mij lukt. Het is
onmenselijk moeilijk, hel is onmenselijk,
het is: onuitgesproken woorden van
God, woorden waarin zijn werkelijkheid
nog slaapt, wakker maken, het is
de oorsprong van zijn scheppende begin
voltooien tot scheppende werkzaamheid.
Uit: ‘Gesprek met een nachtelijk landschap’
| |
| |
Tijdens een reis naar Algiers op het sloependek van de ‘Marnix van Sint Aldegonde’.
De dichter verloofd
In de jaren dertig, toen Gabriël Smit als redacteur verbonden was aan de ‘Gooi- en Eemlander’, heeft hij eens een reis gemaakt naar Algiers. De fez op het hoofd van de reiziger laat over de richting van de reis geen twijfel bestaan.
| |
| |
‘OOK DICHTEN IS EEN VORM VAN LIEFHEBBEN’, zo schreef jaren later de dichter die, toen hij achttien was, met deze foto zijn geliefde vereerde.
Trouwfoto van het echtpaar Smit-Egberts, genomen voor het raadhuis van Huizen op 22 september 1931.
Vier ‘Gooyerskinderen’ al op eigen benen en één nog op moeders arm. Allemaal dochters. Later zouden er nog twee zoons bijkomen.
| |
| |
God, leer mij dankbaar zijn voor alle dingen,
waarin Uw licht mij dagelijks vergezelt:
een merel, die zijn wonder zit te zingen,
een kind, dat traag zijn eerste woorden spelt,
de bloemen en de vruchten ongeteld,
het morgenrood, de zon, de schemering en
al wat ons Uw rijke zegen meldt.
Uit: ‘Angelus’
De dichter van ‘Angelus’ als gewichtsheffer. De foto is genomen tijdens een koffie-pauze hij de ‘Gooi- en Eemlander’. De redactie neemt het op tegen de zetterij; een machine-onderdeel dient als halter.
Deze foto werd gemaakt op 2 januari 1952, bij de promotie van Dr. Karel Meeuwesse (rechts) in het midden: Gabriël Smit als Paranimf. Geheel links Daniël de Lange.
| |
| |
| |
Zegen der Goedheid
De dichter met twee van zijn dochters
‘Zijn goedheid schenkt ons zegen
waar Hij ons dwalen wendt
dan zondaars ooit verkregen’.
Uit de eenenvijftigste psalm in de berijming van Gabriël Smit
| |
| |
| |
Motief
De kleine klok, de groote nacht,
mijn leven en de eeuwigheid,
wat letters op papier gebracht:
een vreemde, dwaze ijdelheid.
En toch: de woorden die ik vind,
zij helpen en beschermen mij.
Verslonden door de nacht, den wind,
drijft alles hulpeloos voorbij.
maar hier houd ik het laatste vast,
juist op de grens: ik zie, ik weet
hoe God, wanneer het water wast,
ons toespreekt en ons niet vergeet.
Hoe Hij ons woorden geeft, een naam,
een teeken in Zijn eeuwig spel,
een voorsmaak, opdat wij verstaan
hoe wij - mij noemt Hij Gabriël -
niet in den nacht verloren zijn
en hoe de tijd ons niet verslaat,
hoe Hij ons, waar Zijn koren zijn,
in eeuwigheid te wachten staat.
In 1958 verwierf Gabriël Smit een van de poëzie-prijzen van de Gemeente Amsterdam voor zijn gedicht ‘De Stoel’. Hierboven: de oorkonde waarin deze onderscheiding omschreven wordt. Hiernaast: een afdruk van de eerste bladzijde van dit vers in het handschrift van de dichter.
‘... AIs dichter weet hij zich soms eeuwenoud. In zijn Utrechts Drieluik staat het letterlijk zo te lezen. Het is hem soms, of hij als jongen speelde op het plein vóór Bertkens cluse en op de schouder van een vriendje wilde gaan staan om door het venster bij de reclusa binnen te kijken. Zo staat hij meteen getekend naar zijn diepste wezen. Hij staat als dichter voortdurend voor het venster van de tijd naar de eeuwigheid te turen.’
Dr. Karel Meeuwesse in De Volkskrant van 20 februari 1960
| |
| |
Met minister Cals en Anton van Duinkerken, tijdens een Conferentie der Nederlandse Letteren in het Haagse gemeente-museum.
Ieder jaar organiseert de ‘Bijenkorf’ een boekenmarkt, waarbij schrijvers elkaars werken aan de man trachten te brengen. De standwerkers van deze foto zijn, van links naar rechts: Bertus Aafjes, Jan Willem Hofstra, Godfried Bomans en Gabriël Smit.
Op een redactie-feest van De Volkskrant viel een unieke, muzikale gebeurtenis te beleven. Drie kunst-redacteuren speelden een ter plaatse vervaardigde compositie voor zes handen. Van links naar rechts: de musici Jan Mul en Piet Pijnenborg en de dichter Gabriël Smit.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Gabriël Smit heeft een zwak voor de wielersport. Men moet hem niet storen als hij aan de radio zit, luisterend naar een reportage over de ‘Tour de France’. Zijn zoon Maarten (rechts) heeft deze voorliefde geërfd, maar liet 't niet bij een platonische.
‘... Over alle dingen om mij heen zou ik zo kunnen schrijven. Als het nacht is zeggen zij alle hun wezen en bestemming uit, vouwt iets van hun overdag gesloten huid open en komen zij tot zichzelf. En alle spreken zij, als bloemen, als een bloemenhart. Hoe? Ik weet het niet, maar ik geloof dat zij stille woorden hebben meegekregen van het Woord in den beginne, dat alles geschapen heeft, dat alles in stand houdt en dat met grenzeloze nederigheid in hen spreken blijft en vraagt om in ons te worden opgenomen.’
Uit: ‘Vierluik, de dichter en de liefde’
|
|