Roeping. Jaargang 35
(1959)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |
Violistje
Muziekje van tussen kleine schoudertjes
en een wat groter pelerien,
erfenis van oude oudertjes,
die de nabijheid niet goed konden zien.
Alleen in de ruimten van het verre
waren hun ogen begaafd.
Zij volgden de loop van de sterren
en leken er aan verslaafd.
Toch is eens hun einde gekomen,
maar zij werden versterrebeeld.
Dit werd door hun zoontje vernomen
en wordt nu nog door hem gespeeld.
| |
[pagina 434]
| |
De incomplete luisteraar
De bloem met de gele adem wuifde
naar die met haar keel vol rode lucht,
terwijl de zon haar stralen kruifde
over een dubbele vlindervlucht.
Er werd ook iets in het licht gefluisterd,
monosyllabisch, hijgend en schoon,
maar de dichter kreeg dit niet beluisterd,
zo hoog lag dit in toon.
Hij, incomplete luisteraar,
ving het alleen als effect van de zon in zijn haar.
| |
Zeeschelp
Neemt een dichter zijn duik in de zee,
beginnen alle schelpen te zingen.
Ook de duinstreek neuriet wel eens mee
en soms de verhevelingen.
Een stiller dichter wordt dit wel te veel,
dat spelen van de zon met het zand.
De zon te royaal weer met haar geel
trilt hem te nerveus op de hand,
maar wie zal, wat twee schelpen zingend zeggen,
on-welgevallig naast elkander leggen?
| |
[pagina 435]
| |
Vader speelt stad
Nog ben ik van de geduldige kinderen.
Als ik stad speel en mijn kleine bomen
door anderen uit hun doosjes zijn genomen,
kan míj dat niet hinderen.
Ik zoek in neuriënd geduld de soorten
weer bij elkaar en zet ze rond de huizen,
dëe weer om torens, zo dat hoort en
dan zing ik over naar genoegelijk suizen.
Mijn boompjes leven met al hun groene blaren...
Waar komt vandaag de wind vandaan?
Moeder, ik begrijp niet, hoe die komt gevaren,
maar Vader is bezig met de Beukenlaan.
| |
Zomerhoed
Daar zet die altijdgroene heester
zijn zwarte bril weer op,
maar ik blijf in mijn droomland meester
en sla hem de zon om zijn kop.
Nu komen wel alle nieuwe insecten
zijn gouden zomerhoed bewonderen
en keuren de ultra-moderne effecten
tot diep in het bijzondere.
Ik klap het roze uit mijn oranje
handen tot nog een franje
kinderlijk vertier
voor mijn bejaard plezier!
| |
[pagina 436]
| |
Baby-drive
In roomkleur-mantel de moeder gaat
met haar baby uit de-zon-van-de-éne-straat
naar de-zon-van-de-andere en zij sleet haar wicht
in steeds romeriger licht.
Zij leutert met haar voeten langs het beton
naar, waar geluk heet ongesproken: ‘moe’,
het ongezegde: ‘waar gaan wij nu naar toe?’
en ‘hoe lang en hoe lui is de Zon?’
| |
Zonder die zonbloem
Zonder die zonbloem was ik niet gekomen
over dat muurtje van die stille tuin,
al had ik ook iets pittigs ingenomen
en kwam mijn hand juist aan de voorste kruin.
Zonder die zonbloem had ik niet gesprongen,
hadden mijn tenen niet perfect geveerd,
had ik mij nooit zo uitgezongen
en mij niet ergens zo bezeerd.
Zonder die zonbloem...
| |
[pagina 437]
| |
Plagerig waars
Er zijn kleuren om er soms langs te gaan
en er niet te gauw meer langs te komen.
Er zijn er om peinzend voor te staan
en anderen om van fruit bij te dromen.
Of dat grappige meisjes er in wonen,
spuitend met vruchtensappen rood en paars,
zeggend, om geen jonge mannen te verschonen,
de waarheid met al haar plagerig waars.
| |
Nachttoer
Daar is die groene wagen weer.
Het is nacht. Het belt. Ik moet nog ver.
Ik leg in mijn bed op een briefje neer,
waar ik heen ben met ongeveer
de naam van de naaste ster.
Ik doe dit nooit voor mijn plezier.
Het bed is mij toch liever hier.
Voor wie dit niet geloven wil:
Schaar, snijd die groene droom daar stil!
Wagen, breng mij van over de brug
weer bij mijn briefje in mijn bed terug!
| |
[pagina 438]
| |
Parelgrijs
Twee meisjes met hun lunchpakket
gaan naar de trein.
Hun ogen liggen nog in bed
en moeten aan het eind van de reis
toch wakker zijn.
De ene stoot de andere aan
om toch te kunnen blijven gaan
en van het haasten trilt hun mond.
Ik luister naar de rappe wijs:
hun stapjes zingen met de grond,
vooral die van-in-roze-en-parelgrijs.
Zij krijgt mijn prijs!
| |
Sleutels
In glazen jasjes door het licht te wandelen
en in de zakken van een glazen broek
te weifelen, hoe te handelen,
als de kristallen sleutel er is zoek.
Sleutels zijn edeler dan de overige dingen.
Sleutels willen steeds in sloten zingen
en als zij dat bij de deuren doen
splitst hun kristal zich in crème, rood, blauw en groen.
|
|