Roeping. Jaargang 35(1959)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 425] [p. 425] Wim Brinkman Gedichten Lichaam Lichaam benoemt zichzelf en naam denkt zich bevrijd van naamloze hartstocht en uiteindelijk duister. Naam stijgt als morgenvogel, ochtendvroege wind. Op langzame vermoeide vleugels keert de naam; hurkend voor de vuren leent hij zich aan de nacht, dat is: de vernedering van de pijn, de onaantastbare leegte. Men wordt geboren in pijn, groeit langzaam tot stilte. De wijze naam ziet vermoeid de zwarte, breekbare takken, ziet het dode vuur, ziet zwijgend de vogels na. De vlakte ..... De vlakte, de bergen: het uitgestrekte masker der stilte. Soms nog de droom van een mensenstem; soms nog, schemerend in de nevel, sierlijke lijnen van verlaten tempels. Langs water in haar stilte gevangen, langs gestorven bomen, langs gevallen winterse vrucht, kleine bevroren vogel, gaat de mens. Op weg naar het land waarvan hij de naam niet kent, zelfs niet de naam. [pagina 426] [p. 426] Zij Naamloos onder de glanzende bloemen strekte zich naar het oude licht het vochtige lichaam, nog nachtelijk omsponnen. Maar zacht, zachte woorden heb je mijn lippen gemaakt. Ik werd verrukte hand, wentelend lichaam, werd adem, uw adem, en ingesponnen in mijn cel van huid. Ik werd verwonderd tot mens. En er waren dagen voor voorzichtige, schichtige vingers, voor de zoete gestulpte monden der liefde, voor het trillend lichaam, gespannen boog, bijna gebroken, oh, bijna gebroken. II. Als een priesterkleed heb je mij verdriet aangedaan, mij met rode bloemen gekroond. Hoog onder de late zon ging ik, voorspelling van mijn dood, huiverend onder de adem van de nacht. Soms onder poolstilte rusten wij bij elkaar, onder een haveloos woord, en zijn elkaar leeftocht: ik drink de dorst van je lippen, jij breekt mijn hongerig lichaam. En zo gaan wij verder. Zo gaan wij verder: sterk van honger, van dorst hartstochtelijk, zuiver en lichtend van dood. [voor Margie] Vorige Volgende