was die een of andere ondeugende grap had uitgehaald en die deze streek daarenboven probeerde te gebruiken als excuus voor de schromelijk onvoldoende voorbereiding van zijn tentamen. Kortom, hij scheen mij nauwelijks volwassen te vinden. Ook dat vond ik vreemd, minstens zo vreemd als de schaal kersen. Maar ook dat gevoel was gauw voorbij, want ik zag plotseling tot mijn verbazing dat hij zichzelf nauwelijks ouder achtte. Zonder ooit verder belangrijk met hem in contact te hebben gestaan, heb ik hem nog verschillende keren ontmoet en tijdens die ontmoetingen overviel mij telkens het zelfde gevoel: iemand te spreken die merkwaardig jong was. Zijn oogopslag, zijn stem, zijn hele manier van optreden had iets jongensachtigs, iets opmerkelijk jeugdigs. Laatst hoorde ik een oude pastoor een snaak noemen. Ook Brom had veel van de karaktervorm, die door dit charmante woord wordt aangeduid. Had hij die eigenschap niet bezeten, hij zou in hoge mate onuitstaanbaar zijn geweest. Nu werd veel van hem opgeheven tot een ontwapenende, wat speelse beminnelijkheid.
Hoe mijn tentamen verliep, weet ik ook al niet precies meer. Het zal dus wel niet zo'n succes zijn geweest, want Brom was een scherp, bijzonder attent debater en al vind ik nu nog dat hij ongelijk had, daarom kon ik er hem toen niet van overtuigen. Zijn bezwaren tegen Greene's drinkende priester waren onoverwinnelijk. Daarna praatten wij nog over open en gesloten katholicisme en waarschijnlijk is tijdens dit gesprek de verzameling misverstanden over deze problematiek niet verminderd. Voor zo ver ik mij herinner kreeg ik ook geen sigaret, en van kersen houd ik niet. Ik vond het dus toch wel moeilijk allemaal, maar ik herinner mij dat mijn gastheer mij allervriendelijkst naar de trein bracht en vooral zie ik hem nog staan op het perron, voor de smalle deur van de spoortreincoupé. Hij leunde even op zijn parapluie en keek naar het drukke gedoe op het perron en naar de puffende locomotief met de verwonderde, trotse ogen van een schooljongen. Door die oogopslag kreeg mijn vertrek iets belangrijks, iets feestelijks dat het anders nooit zou hebben gehad. Nu ik er aan terugdenk, doe ik dat zelfs na zoveel jaren nog alsof het een schoolreisje was.
Herinneringen zijn bijzonder gevaarlijk. Of liever: het is bijzonder moeilijk ze zonder later toegevoegde vertekening weer te geven. Maar Brom voor de open treincoupé in de zomerdag op het perron is een van die uitdrukkelijk in mijn geheugen gesneden beelden, die door de tijd blijkbaar geen verandering ondergaan. Hij lachte, achter zijn blinkende brilleglazen knipperden zijn ogen tegen het zonlicht, de wind krulde even zijn haar. De man met de rode pet floot, de trein zette zich langzaam in beweging, mijn ogen zochten hem nog, hij wuifde, ik boog uit het raampje, hij zwaaide lang met zijn hand voordat zijn gestalte tussen de kleine krioelende figuurtjes in de verte oploste.