Roeping. Jaargang 35(1959)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 388] [p. 388] Tom Naastepad Maria Handen vouwen als oesterschalen om de parel om de koesteringen van het hart de parabel onder de wateren te slapen leggen als gedachte Vertrouw het niet toe aan de zomer die vormeloze hete luchtlagen waarin wij lopen de lange dagen van voor de tijd vrouw wij zijn te opgetogen wij moeten het klein zijn van tranen nog leren de nood van het ei Straks komt het de winter de wind wandelen over het water fluisteren met vingertoppen op wimpers bestuiven met oude verhalen kleefdraden over de paden bruid Maar diep in het binnenste van de huizen worden seizoenen ikonen daar strijken wij met de duinen kruistekens dwars over de handlijnen maagd [pagina 389] [p. 389] Texel Wij zijn veel meer dingen dan mensen mededingend zijn wij en korrelig iets dat stuift Wij dragen wit schuim van melk in toppen van vervoering vliezen en draden van slijm tussen bloedkoralen lichamen wij zijn middenrif wij zijn een langgerekte gele kust achter een rimpelige grote huid van duin daar is adem voor meer dan een voor meer dan ooit Ja wij zijn veel eigenlijker veel beweeglijker dan in onze oefeningen van gebaren wij gaan over en weer vuurtorenlichtstrepen lang eilandweiden breed water en wonderen diep Oh en wij zijn veel ouder glooiender donkerder groen gestrekte gehoorzame bossen bestorven kleuren zijn wij Wat willen wij toch? Wat zouden wij toch willen moeten? Reizen? Kijken? Liefhebben? Ach nee een hand een hand heeft dit alles gedaan. Vorige Volgende