| |
| |
| |
Daaldreef
Adam
een cyclus
voor May
Opnieuw nam God zand en water,
hij kneedde het bedachtzaam in zijn handen
zo wil ik dat de mens ontstaat
uit rechtgeaarde mineralen;
op de grens van aarde en water
kneedde God mijn ledepop;
dat tot in mijn tong sprong,
toen Gods adem in mijn gelaat
de eerste maat sloeg van mijn harteklop.
Op de grens van water en aarde
in 'n bed van water en blaren;
en zei: mijn geest zal in je varen;
je zult vrij zijn de woorden te spreken
die ik in je mond heb gelegd,
voor dier plant en bloem.
| |
| |
Ik streelde met speurende vingers
m'n gezicht, m'n haren, m'n huid,
langs heel mijn lichaam gleed;
m'n hart sloeg als 'n vogel in m'n keel,
en een onweerstaanbare lust
om alles wat voor mij zou staan
en het een naam te geven;
'n lust om bananen te eten,
om water te drinken, te lopen,
en naakt op kiezel te staan.
aan de kant van het water geknield,
dat God mij als 'n spiegel voorhield;
naar mijn beeld op het watervlak:
ik zag voor het eerst mijn gelaat,
mijn ogen als zwarte torren,
m'n keel waarin 'n ader slaat,
en plotseling dook ik voorover
om te drinken tussen mijn ogen;
dat water mij drijven laat.
| |
| |
in de langzame flank van een panter;
van mijn deinend spiegelbeeld,
naakt naast mij uitgestrekt,
verdubbelde in haar gelaat;
ik voelde op dat ogenblik
hoe haar hart begon en haar adem,
ik voelde dat zij noemen kon
ontsprong niet onder lagen aarde,
was geen siddering van klei
Mijn oorsprong is abstrakter:
waarrond ik vluchtig oprees
in de geur van mijn huid,
in de beknoptheid van mijn borsten.
het vervolmaakte schetsplan.
Als Adam spreekt over aarde
als Adam spreekt over rotsen
| |
| |
bang van zijn eigen stem.
Hij wees mijlenver het land in
wanneer hij woorden zocht
's Nachts fluisterde ik woorden
als omber, merel, maansteen
Zo bleef ik altijd op de achtergrond,
als hij de woorden noemde,
mijn vingers op zijn keel
om zijn stem te voelen trillen.
ik had zijn stem willen stelen
ik had zijn stem willen strelen
om als hij duizend dieren te noemen,
| |
| |
fluisterde ik door zijn dromen,
zo bleef ik harde woorden bij hem achter,
zo bleef ik zachte woorden bij hem voor.
Als hij uitliep om te noemen
hoorde ik hem overal vogels dopen,
hoe mijn woorden tussen zijn woorden
tot ik hem uit het oog verloor.
Alleen gebleven met de bomen
proefde ik nauwgezet het fruit
de namen Yellow, Bellefleur
al naargelang kleur en geur.
Alleen met de boom die God noemde,
waar Adam zingend aan voorbij ging,
de boom die vol verboden fruit hing
om deze vrucht te proeven,
ook deze vrucht te noemen
en te weten wat God weet.
en door Gods hand geraakt
viel ik naakt in het gras
| |
| |
meer naamwoorden noemden wij niet.
Je tekende met koele vingertop
die nieuw zouden zijn in mijn mond.
- waar je adem bedoelde? -
tussen de glooiing van mijn schouderbladen.
Toen schreef je de woorden
‘bloed’ en ‘dood’ in mijn lendenen;
ik vond van verboden fruit
ik vond de woorden ‘bloed’ en ‘dood’
de lijnen van Gods handpalm
staan in mijn huid gedrukt;
ik ben uit aarde gevormd,
keer ik naar de aarde terug,
ik lig gebukt in het stof,
m'n rug naar de hemel gekeerd
dat mijn huid wordt getekend met bloed,
nu ik duizend dieren ontmoet
waarvoor nog geen naam bestaat.
God striemt mijn ruggegraat.
| |
| |
dat Adam zwijgend neerzat,
en naar zijn handen staarde
vol blaren en bloed van dorens.
je stem draagt eeuwenver,
een tuin met fruit en bloemen,
'n moeiteloos noemen van namen;
de woorden zweet en brood,
ik zaai mijzelf in ademloze voren,
en 's avonds spel ik moeizaam
de klank die opwelt in mijn droge mond;
ik zwoeg om 'n naam te geven
aan felle dieren, aan 'n bloem, aan 'n kind,
|
|