Roeping. Jaargang 35(1959)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 326] [p. 326] Paul Haimon Berichten uit het binnenland I Waar die bonte wagens staan gekleurd onder de bomen komt poëzie en rook vandaan en zwarte vrouwen en slome mijn handen vormen een notenblad waar zij van kunnen lezen wat ik niet krijg en gaarne had en wat ik heb te vrezen de vrouwen gaan mij pover voorbij haar voeten hoor schuifelende zij. II Eeuwigheid morsen in de tijd stilstaan God gadeslaan het leven liggen laten waar het ligt de hansaplast niet op de wonde doen de baard niet naar de kapper dragen paideuo onvervoegd de traktor naast het paard in de weide laten vereeuwigen laten wij als goden doen en zien of wij niet sterven. III De wereld groeit langzaam lelijk en niemand heeft het gedaan [pagina 327] [p. 327] de stenen groeien de steden en niemand gaat het biechten want niemand gaat het aan kan iemand er soms van ontslaan? IV De nijlpaarden paren in de bloedrivier twee bruine rotsen die stapel waren stapelen zich op elkaar de kosmos wordt in hen levendig rotsforten worden wezenlijk hun buiken golven in het donker barst het geslacht op de golfslag van de nacht. V Waar leven wij? in het vuur in de dood in het eind van de tijd het zwaard in de schoot Waar waren wij? in een huis in de lust van onze liederen in voortijdige rust Waarheen gaan wij? naar 't niets altijd naar de dodende stroom het hart in gevaar? Altijd alleen naar de kaap waar 't geluk ons niet ontzet uit een eeuwige druk. [pagina 328] [p. 328] VI Wij zijn het muziek worden stom in ons groeien handen hoor hoort de nacht woont overvol huizen liggen achter sluizen te schreien gedichten stille zeeën het paard Tobias het legt zijn handen in mijn haren en dampt de muziek woont door ons heen. VII In jonge nekken staat de weedom op. Gesprekken, samenzijn. honger, roem. Er komt alleen een jonge vrouw. vraag niet. Hun nekken ruisen immers toch. Hun rug rilt als het zaad stort. Tranen. nu willen zij alleen zijn. Droomzware ogen. morgen. tuin in april. De bruine paarden leunend aan de hekken. VIII Ik wil heel oud worden als Francis Jammes en bij mijn dood mijn kind een non die wil strijken door mijn oude baard en in mijn ogen kijken en plotseling ziet dat het niet meer kan [pagina 329] [p. 329] dan zou ik haar zeggen: kind, het is voorbij, jij weet altijd alles zo goed geordend, ik was tot nu toe alleen maar wordend, wie weet vind ik alles straks net zoals jij. IX De grote kathedraal heeft zich verlaat is door de tijd mistekend wie kent hem nog zoals hij gaat door die godverlaten staat waar niemand op hem rekent Als een koning schrijdt hij hoog door het land hij lijkt een oude dwingeland waarom is hij niet geketend of niet op tijd verbrand? X Dode koning in uw armen slaapt een fluit loden woning uw rijk wordt rijk van de rode tonen uit uw lijk dode koning tonen woning koning lijk. Vorige Volgende