Roeping. Jaargang 35(1959)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 195] [p. 195] Julienne Huybrechts Geluk is hier Voor Hans van Straten liefste liefste liefste kom bij me. kom in mijn armen. kom wonen onder mijn schouderdak. jouw adem in mijn keel, jouw handen om mijn knieën. kom nu de tijd dronken van overmoed zozeer menselijk in een portiek te slapen ligt, kom nu de dag als een handreiking boven het grachtwater staat. zon brandt ons haveloos. kust ons droog. schudt ons rinkelende enkelbanden. arm en loszinnig als gras groeien wij langs de lippen van straten en pleinen. arm en loszinnig maar nimmer zo mooi was ik. mijn lichaam een zongebronsd muziekdier in elke buiging een getemperde lampion. kom dan liefste, zeg ik kom dan liefste. [pagina 196] [p. 196] men moet het langzaam leren zeggen: geluk is hier. men moet dag en nacht licht-zinnig leven van huid en hand de aderen bevaren de gratie van de zon aanvaarden het lichaam slijpen als een vruchtmes. men moet het langzaam leren zeggen: geluk is hier. en dit is liefde. menselijkerwijs gesproken een nieuwe huid. speelruimte binnen de armen van de liefste. een nieuwe naam voor een prismatische dood. geluk is kort, te kort. men moet twee mensen zijn, twee paar ogen en een hangmat warmte om dit te beseffen. [pagina 197] [p. 197] sinds ik je liefheb is binnen mijn huid een klein spartaans theater verloren gegaan. helder helder als muziek onheimelijk huis je tussen mijn koulissen. adem van leven beweegt ons schuift ons over elkaar, groeit jou boven mijn hoofd en mij boven mezelf uit. wij belopen elkaar zoals warmte onze huid. de dag is van ons een helder oog de nacht. zie dood staakt haar loop als een schaamtevol knaagdier. slaap is vergevingsgezind, is zoet als brood is een donkere hoes voor beschilderde zinnen. angst ligt ontspannen achterover in de oorschelpen van de nacht. wie ben ik. wie ben jij laten wij ons lichaam delen elkaar betrekken als een huis want wie zijn wij zonder elkaar. [pagina 198] [p. 198] zoals wij slapen zoals wij telkens weer ontwaken uit deze kleine dood zoals wij telkens weer elkaar betrekken in deze kleine dood zoals wij hand om hand beschilderd kleur bekennen door deze kleine dood zonder ooit dichter bij elkaar te raken dan deze glimlach van ons lichaam: onze samenslaap. als feestgangers die uit de droesem van de dag scheepgaan in het donkere ruim van elkaars tederheid. blind van onmacht droef van genegenheid on-mondig, ontijdig ontkenning noch bevestiging. zoals wij samenslapen oog in oog elkaar nog toegenegen hoe lang nog warm en van elkaar beschreven. [pagina 199] [p. 199] onverwisselbaar deze dag volgroeide tijd van leven. onverwisselbaar deze nacht die als een grote landman slaap en vruchtbaarheid zaait voor overmoedigen, voor mij, voor jou, die in een spanboog tijd te slapen ligt: een kind verwonderlijk aan zichzelf ontgroeid, aan het schemerspel van handen en voeten ruggelings rose in een koets van licht. dan slaat de dag als een valluik open. een voorstad geluiden bouwt zich een tuin van glashelder. vogels tederheid schrikken af en aan over je gelaat. voorzichtig voorzichtig nu adieu zeggen de lippen in een spreidstand van verdriet. adieu lief onmisbaar als bloed en evenzo bandeloos. [pagina 200] [p. 200] hebben wij elkaar lief wat staat ons dan te wachten. angstschimmel tast onze daden aan. als vogels vallen zij ons uit de hand; aangeschoten zwervers van ons te groot vertrouwen. verraad is een tong onder onze taal. nimmer spreekt zij het hoogste woord noch is zij helder van toon, als erosie is zij een langzame breuk in onze liefde, als plotselinge pijn is zij de erkenning van een heimelijke ziekte. door een rustig oog ziet zij ons aan. maar soms heeft zij een ooglid van nachtdonker voor. als god met god ontsluiten wij: onze innigste binnenhuid apokrief van het verrukte leven stem wier foetus wij dragen als een brok in de keel. silhouet binnen de ogen van jou die ik liefheb. die ik gratie-vol liefheb. Vorige Volgende