ratieve digressie over wat niet anders dan een vlakte, een vlakheid is. Maar Eggen heeft zich nooit op die manier laten uitleiden en verstrooien. Vergelijk hem met zijn befaamde streekgenoten, en het wordt op zijn minst opvallend hoe weinig de artistieke veelzijdigheid Gène Eggen verleidt tot virtuoziteit, hoe weinig zijn vele gestaltewisselingen gelijken op de brilliante travesti der notoire handige jongens en op hun breed gebaar.
Zonder twijfel vindt hij in het schilderen een andere existentiewijze dan in het houtsnijden en weer een andere vindt hij in het beeldenkappen. Hij hangt zich die technieken niet als losse jasjes om het lijf - in het schilderen existeert hij als een vuur in een vochtig moer [dat bruine slijk dat limburgers in hun keukens stoken]: altijd brandt er iets rossigs, gloeit er rood of oranje, en altijd ook lekt er iets van vuurblauw door zijn smeulend kleurveen; maar in het beeldhouwen gaat hij in als, tussen plint en muur, onder de mat in het stof. in de richel tussen twee vloerplanken, een kleine made die zich inkapselt in zijn cocon: de wereld kan zolang zijn gang gaan en nadien laat hij er zijn beelden als vreemdsoortige motten uit los. Maar het is in al zijn verschillende materialen en technieken herkenbaar dezelfde complete mens die zich uitdrukt en zonder restrictie zijn wegen belijdt. In hem zijn de artistieke en existentiële veelzijdigheid op ongemene wijze [en niet weinig paradoxaal] bezeten door een opmerkelijke enkelvoudigheid van zijns-houding, bezield door een opmerkelijke éénzijdigheid van zijns-beweging.
Ik ken in het heden geen schilder van wie dit op dezelfde wijze kan worden gezegd. Het gold in die mate ook niet van Rouault, aan wien men, n'en déplaise de diepe verschillen tussen beider schilderkunstige opvattingen, soms toch sterk denkt bij het beschouwen van Eggen's werkelijkheidsbeeld. Dit beeld, veelzinnig en gevormd op zo vele wijzen, uitgesproken in zo vele beeldende talen, is inderdaad in een diepere zin zeer éénzijdig als visie. Bij Eggen niets van de kaleidoscopie der onrustigen, der door de moderne angst overvallenen, der experimentele zin-zoekers, der door hun stemmingen contradictoir bewogenen, door hun nerveuze zinnen verdeelden.
Hij zelf heeft mij van zijn beeld ‘De Drie Vrouwen’ gezegd, dat hij in die drie tot één beeld geworden projecties van het vrouwelijk wezen niet zoiets als psychologie heeft willen bedrijven, maar heeft willen uitdrukken ‘wat alleen een getrouwd mens kan zien’.
Ik meen dat deze uitspraak met veel zin toepasbaar is op al zijn werk: Eggens werkelijkheidsbeeld is het beeld dat alleen een ‘getrouwd mens’ kan zien. Het is ontworpen door een diepe en volstrekte, drievoudige verbondenheid van zijn wezen met de wereld om hem heen - de wereld waardoor hij zichzelf leert kennen en zichzelf leert zijn. Daar is allereerst zijn boerse verbondenheid met de grond waarop hij geboren werd en die voelbaar is in de klompige hechtheid