bonheur’? Werken kunstenaars niet? Daar weet Balzac het antwoord op. Hij verdeelt het mensdom in drie klassen, ontstaan door de moderne zeden: mensen die werken, mensen die denken, en mensen die nietsdoen. Met deze drie groepen korresponderen drie soorten van levensstaat [waarbij men niet, als in het mystieke leven, de ene staat kan bezigen als doorgangshuis naar de andere, nee, het zijn drie volkomen gescheiden wijzen van bestaan]: la vie occupée, la vie d'artiste en la vie élégante. Valt op te merken dat de lieden der laatste, meest verheven groep, niet zomaar nietsdoen, zij mogen zelfs van de arbeid niet hebben geproefd: ‘il faut jouir du repos sans ovoir passé par le travail’.
Dan vallen dus de kunstenaars, die wel niet werken maar dan blijkbaar toch denken, nóg buiten de bent der uitverkorenen van het geluk? Welnee, ‘L'artiste est une exception: son oisiveté est un travail, et son travail un repos’, hij werkt als hij wil maar laat het niet weten, hij staat niet onder de wet maar legt wetten op.
En daar zien we Couperus flaneren, onbekommerd en vol zwier, van: laat de romans de romans maar schrijven. En als hij dan eens slechts gedisponeerd is, last heeft van hoofdpijn en nauwelijks de kracht om zich te kleden, wel dan ligt hij in een elegante houding over vele kussens op zijn rustbank, en ‘trots die weinige kleedkracht’ ‘draagt Louis... een onberispelijk licht grijs zomerkostuum met een licht grijs en wit gestreept linnen vest, een grijze moiré das onder een héél hoogen boord, trots de hoofdpijn, over een licht grijs effen hemd; licht grijze gemsleêren schoenen met heel breede grijze zijden veters aan licht grijs besokte voeten, terwijl een licht grijze parel de licht grijze das beglanst en een boeketje roze geranium in zijn knoopsgat een zarhte stip van kleur doet blozen over geheel de licht grijze harmonie...’
En niet óp maar áan dit aandoenlijk ziekbed wordt nu het zaterdags feuilleton voor Het vaderland geschreven, wel te verstaan door een behulpzaam bezoeker. En als het dan af is, en Louis heeft het vluchtig doorgelezen, dan neemt hij uit een antiek Chinees ivoren doosje tussen de tippen van zijn slanke vingers ‘sierlijk, zoo als een vroegere markies snuif nam, een hoopje komma's en strooit die over de bladen heen...’
Zo werkt de auteur die dandy is, en hij publiceert zijn werk in zestig delen. ‘Le dandysme est le dernier éclat d'héroisme dans les décadences...’
Lektuur: De opstellen van Balzac vindt men in de Oeuvres diverses, 2 dln. 1935 en 1938, die dl. 38 en 39 uitmaken van de Oeuvres complètes, verschenen bij Louis Conard, Parijs. De citaten uit Baudelaire stmmen uit Le peintre de la vie moderne [IX. Le dandy], opgenomen in de Curiosités esthétiques. De witgedaste Couperus prijkt in Tragiesch diner [Korte arabesken 4 1938, blz. 149], de zieke feuilletonist in Van en over mijzelf en anderen, tweede bundel I [1915] bl. XII en XV. Nicolaas Beets in Hildebrands voorbereiding, dagboek uitgeg. d. Dr. H.E. van Gelder, Den Haag 1956, bl. 175. Over dieptepsychologische kleurinterpretatie zie: Heinrich Goldmann, Katabasis, Eine tiefonpsychologische Studie zur Symbolik der Dichtungen Georg Trakls, Salzburg 1957, en de daar vermelde literatuur.