Stephanus Axters o.p.
Vroomheid uit de Nederlanden
I
De Geschiedenis van de Nederlandse vroomheid vangt niet aan met een Beatrijs van Nazareth en een Hadewijch. Onze geestelijke literatuur evenmin. Reeds in de negende eeuw schreef Sint Anscharius [† 865] immers, tot steun bij het psalmengebed, zijn Pigmenta. Verder heeft de heilige Aldegonde van Maubeuge [† 684] reeds in de zevende eeuw een vizioenenboek bijgehouden, dat wij in de Vita Aldegundis naproeven.
Voor de Nederlandse vroomheid was het optreden van Sint Bernardus van Clairvaux [† 1153] in de twaalfde eeuw echter als de magische schok. Sint Bernardus kwam naar Vlaanderen, bezocht de abdijen Ter Duinen, Villers en Affligem en wist velen voor zijn ridderlijk kloosterideaal te winnen. Zijn werken werden van klooster tot klooster doorgegeven en gekopiëerd en zo is het niet te verwonderen dat de bespiegelende mystiek bij ons onder de hoede van Sint Bernardus haar eerste stappen waagt.
Met Sint Bernardus begrepen onze mystieken in de dertiende eeuw de mystieke ervaring in haar rijpere ontwikkeling als een mystieke bruiloft, waarbij het vooral op onbaatzuchtigheid en onvoorwaardelijke overgave aankomt. De zalige Beatrijs van Nazareth [† 1268] heeft hierbij de Germaanse geest, met zijn geloof in het door God verlichte verstand, in de school van Sint Bernardus binnengeleid. ‘Seven manieren sijn van minnen, die comen uten hoegsten ende keren weder ten oversten’. Met haar tractaat, met naam Seven manieren van minnen, zet Beatrijs van Nazareth een litterair mystieke traditie in, waarvan wij in de achttiende eeuw nog markante getuigen ontmoeten.
Wat bij Beatrijs tot op een zekere hoogte nog een rijke belofte blijft, wordt intussen nauwelijks een paar tientallen jaren later bij Hadewijch werkelijkheid. Langs de weg van de inkeer en van de hereniging met ons oerbeeld in God komt Hadewijch tot de beleving van onze verbondenheid met de eeuwige Minne die God zelf is. De tot nog toe op een menselijk plan gebleven hoofse minne krijgt aldus, in Hadewijch's Strofische Gedichten en in haar Brieven voor geestverwanten een metafysische grondslag, waarvan de wortels in God zelf teruggrijpen. Het Neo-Platonisme, met zijn terugkeer in Gods intrekkende Eenheid, wordt bij haar door de hechtste Christusbeleving getekend. ‘God die de clare minne, die onbekint was verclaerde bi siere doghet daer hi alle doghet bi verlichte in siere claerheit der minnen, hi moet u verliechten ende verclaren metter claerre claerheit daer hi hem selven claer met es ende al sinen vrienden