Roeping. Jaargang 34(1958)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 646] [p. 646] Paul Haimon Berichten uit het binnenland Wij zijn van lente en van zigeuners wij zijn van het blank woordenboek wij zijn van voor de geboorte van na de maatschappij wij hebben de klanken gegeten uit de handen uit de hoed uit ons gebeente uit ons bloed wij hebben de beelden gesneden uit ons zaad uit onze begeerten uit het millioen sterren dat wij hebben bezeten. Daar moet wat lente door de prijzen juffrouw doe het doe het nou iedere man is soms een vrouw alle steden zijn kleine Parijzen gooi wat lente door de prijzen dan is er weer iets te beginnen met het loven en beminnen bij het voorjaar van de vrijers moet wat lente Brenninkmeyers. Vanmorgen was mijn stropop al vroeg in mij op weg, ze was weer zo gezellig vervelend en vertellig, zei ‘hallo’, ‘bonjour’, ‘gedag’ dacht dat ik haar nog niet zag, toen ik later naar haar omkeek lachte zij, een mens zo bleek. [pagina 647] [p. 647] De jongens die nu gedichten schrijven hebben weer meer dan wij kunnen lezen de meisjes die hun deugd bedrijven hebben andere lijven dan die der twee wezen dat de dichters van nu daarom anders zijn met zulke meisjes zonder tranen in deze straten zonder lanen ligt geheel in deze lijn. Ik heb gewoond in het vaderland ik heb gewoond in de ark des verbonds ik heb gewoond in het dierenpark tussen de ezels van Ouwehand mijn hoofd was hoog in niemandsland nu zit ik aan de grond. De dapperen krijgen vleugels het bloed van tienjarige lijken werd vruchtbaar op de heuvels o wat vlaggen, kom eens kijken! de stomste verraders zijn vervoerd naar een staatsgevangenis zij hebben niet goed geboerd soms breekt een uit dat is zo naar voor de reputatie van ons allegaar verder is men weer machteloos onderhandelt over een weermacht alsof die op een nieuwe koers idealistisch omfloerst door van Gend en Loos wordt thuis bezorgd onder rembours. Vorige Volgende