Roeping. Jaargang 34(1958)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 627] [p. 627] Richard Billinger Breughel verworpen ben ik, mateloos diep door God die mij in 't leven riep en zelden komt voor mij het uur dat alles één is, goed en puur ja ik, ik ben dezelfde ploert die 's nachts met gore meiden hoert en bij daglicht in z'n rode baard 'n schijn van heiligheid bewaart boven de akkers hangt de mist die iedere grens heeft uitgewist 'n ouwe tang achter haar hek krijst met 'n scheefgetrokken bek tegen 'n schurftzak van 'n hond ik trek zoals 'n vagebond onder de wolken en de maan telkens op 'n ander leven aan ik laat de hond tussen de hanen ik laat de vrouwen in hun tranen omdat ik niets heb te verliezen pak ik als 't moet de biezen er valt mij niets te leren ik heb geen knechten en geen heren ik zit met groot genoegen in de drukste zuiperskroegen ik draag alles in mijn hart kinderleed en moedersmart de gloed van dronken ogen weidse hemelbogen het schijnsel van de kaarsen de plompheid van soldatenlaarzen de golven van de wereldzee de angst van 'n getroffen ree [pagina 628] [p. 628] en de varkens aan de trog het huwelijk en z'n bedrog ik stel de riddereer op prijs beloof m'n lief 'n paradijs schilder zoete taferelen van heiligen en minstrelen schilder zwoele drinkgelagen van kaalkoppen en blagen schilder wilde kermisdansen bosschages en magrietenkransen Jezus zelf, de wonderbare zie ik als God onder de schare - ik verstop me achter bomen spaar mezelf voor edele dromen waarin ik hoog te paard gezeten plechtig welkom word geheten! ja, die rovers die daar gnuiven en de wegen die daar stuiven en de kreupelen die daar kreunen en de beesten die daar steunen Icarus, in zee verzonken en de boeren, stom en dronken ingetogen kloostervrouwen blinden die reeds God aanschouwen kwezels met 'n gulden boek hansworsten zonder broek knechten sloffend naast hun karren bontgeklede jaarmarktnarren kinderen die in 't zonlicht spelen dames die zich doodvervelen dat alles vindt u met gemak in mijn oude wereldalmanak o, bij de eerste voorjaarsgeuren 'n meidje van de grond te beuren en de hazen zoals dollen tussen de kluiten te zien tollen! bij rottend loof en verse mest voel ik me nog 't best [pagina 629] [p. 629] en al zit de dood soms op 't laken ofschoon in 't hellevuur de schedels kraken en iedere wolk geheimen bergt het enige wat nu 't leven vergt is de wijnkruik, scherp gekruid en van 'n vrouw de naakte huid kinderen lachen in de deuren 't is gedaan nu met hun zeuren van de daken zweven duiven terwijl meeuwen langs de hemel schuiven merels rellen in de takken en de zee vult zich met wrakken kom, stort u in de jaarmarktdrukte zoals de leeuwerik in de luchten zie de boeren aan de wisboom trekken meiden gillen, knechten gekken rog en tarwe staan in schoven de laatste zaden zijn verstoven bliksems flitsen, rokken zwaaien grietjes die om zich te laten aaien desnoods hun hemd maar openrijten liggen tussen netels achter mijten en de schaduw van de eiken zal koel het dorre gras bestrijken armoedzaaiers rooien rapen de broeken van de schooiers gapen want 's levens buit is hun te rap muggen dansen om de trap de herfst is enkel voor de wijze zelfs de vogels gaan nu reizen in de stal neuriën de koeien alleen de mussen blijven stoeien boer en honden grommen kregel bij 't ontmoeten van de egel zoals de nevel langs de waterkant doolt ook de honger door 't land [pagina 630] [p. 630] ijsgang beukt de zware dijken sleden en schaatsers wijken in de sneeuw die 't bloed verhit 't is alsof de lucht vol bellen zit de kale olm lokt zwarte raven 't hert moet zich aan 't wak gaan laven de tobbers stoken loof en lege kolven wortels en leven zijn bedolven de winter houdt de knoppen dicht en nauwelijks gunt de hemel ons 't licht maar als de eerste bloem haar graf uitbreekt is het de aarde die zich wreekt nederlands: Johan van Os Vorige Volgende