kwalijk. Zie mij aan - de heer Mulder plaatste zich vlak voor de agent - hier staat een man met vuile handen. Daarom mag u mij niet passeren, enkel met het woord pardon. U keert de zaak dan om. Niet u, maar ik vraag om pardon. Begrijpt u?
De agent schudde het hoofd.
Geeft niet, zei de heer Mulder. Ik neem aan dat u mij mijn vuile handen vergeeft, voor de laatste maal vergeeft. Want een kwartier geleden heb ik de strijd aangebonden met het vuil. Ik ben een nuchter mens, ik weet, het vuil wordt slechts ten dele overwonnen, dat neemt niet weg, dat mijn verzet allure heeft.
Het begon sterker te waaien. De hemel diepte uit zwarte buidels sterren op.
En de wind is mijn bondgenoot. De wind en het hogedrukgebied.
Ja juist, zei de agent, en hij draaide zich om, het hogedrukgebied en de wind.
Hij begrijpt me, dacht de heer Mulder, maar hij is laf, anders deed hij mee.
De Speelmanstraat was de vuilste straat der straten. De honden deden er dagelijks hun werk, niet uit nooddruft maar uit overvloed. Ook de kinderen, talrijker dan waar ook ter wereld, deden alles buitenshuis. De stank hing dik en breiig tussen de huizen, een zware damp van menselijkheid.
De heer Mulder sloeg de adem naar binnen, een vette laag filmde zijn longen. De straatlantaarns waren dichtbegroeid. Door slijmerige draden gloeiden de lampen slechts, van licht was geen sprake meer. De huisnummers waren onleesbaar. Roet lag duimendik op de cijfers. Bordje voor bordje maakte de heer Mulder schoon, aanvankelijk met zijn zakdoek, maar toen dat niet meer ging met zijn handen en het speeksel uit zijn mond. Op den duur kregen ook zijn handen het vuil niet van de cijfers, zij waren vuil tot op het gebeente.
Ik heb mijn tong, ik heb een tong om te spreken, maar in de strijd kan mijn tong ook likken.
De heer Mulder likte tien bordjes schoon, op het laatste kwam het nummer honderd bloot. Omdat zijn tong uit zijn bek hing, gerafeld en bebloed, telde hij de laatste nummers af. Op 114a belde hij aan. Thans ben ik voor de deur van juffrouw Sprinkelhaar. Het is negentien uur twintig. Een historisch ogenblik, niet in de zin zoals de kranten schrijven, wanneer een laatste stuk dijk wordt gedicht. Neen, veeleer, veelmeer, ik zal genoemd zijn in het geschiedenisboek van mijn zoon, straten zullen van mij hun naam ontvangen: de Mulderstraat, de Mulderlaan, de Prof. Mulderbuurt. Hij, die pal stond voor de hygiëne, hij, die vocht tegen vuil, hij stond voor de deur om negentien uur twintig.
Niemand deed open. Achter de deur lag een olifant. Zijn grijze rug lag pal tegen de deurpost. Hij sliep, geen sterveling kon hem wekken. Als ik schiet wordt hij wakker, als ik schiet door de ruiten, zal het huis gaan leven. Lichten