| |
| |
| |
Kroniek
Poesjkin
De Russische literatuur van de negentiende eeuw is na de revolutie in ballingschap een langzame dood gestorven, Zij is ontzagwekkend groot en staat in haar geheel op een niveau, dat nauwelijks, in welk land ook, wordt geëvenaard. Die literatuur vormt het hoogtepunt van een half adellijke, en ook half burgerlijke levensstijl, die door de maatschappelijke, de sociale, de economische omstandigheden en door een langzame ontwikkeling werd bepaald. Een levensstijl, die werd geconfronteerd met de verandering der tijden, waardoor de sedert oudsher gevestigde orde en verhoudingen werden bedreigd. In die literatuur weerspiegelt zich de botsing tussen een oude en een nieuwe levensstijl, tussen traditie en revolutie, tussen rijkdom en armoede, tussen een bevoorrechte geestelijke elite en de massa, die de macht veroverde met behulp van de anarchie. Die literatuur is zo levend, zo geladen met spanningen omdat zij enorme tegenstellingen weerspiegelt, die zich in korte tijd hebben ontwikkeld. Conflicten als de bewustwording van de intellectuelen, onder westerse invloed: de bewustwording van de massa als nationale eenheid en als macht: het verval van een maatschappelijke orde die niet sterk genoeg meer was om zichzelf te kunnen vernieuwen, evenmin om de impulsen van een nieuwe tijd op te vangen; een orde die als een krakend gebouw in elkaar stortte toen de stormwind van de revolutie opstak.
Een van de voornaamste motieven van de Russische letterkunde uit die tijd is de verhouding van hel individu, dat zich bewust is van zijn verantwoordelijkheid jegens het volk, en de normen en machtsmiddelen van de staat: is zijn verhouding tot de medemens, uit hetzelfde milieu, of daarbuiten: de boer, de lijfeigene. Die literatuur uit ongeveer driekwart eeuw vormt het monument van een beschaving op hoog peil, die tot ondergang was gedoemd. Een literatuur die profetisch de nieuwe tijd voorzag en aankondigde, ja mede voorbereidde, en waarin iedermaal weer, en van alle kanten, het probleem wordt gesteld van de mens, die wordt gekweld door zijn verantwoordelijkheid, die er bij betrokken is en tevens beseft dat hij machteloos is. Vele Russische schrijvers uit die tijd hebben gesympathiseerd met geheime organisaties tegen het staatsbestel of zijn er lid van geweest. Ook Poesjkin.
Die Russische literatuur dankt haar blijvende waarde niet alleen aan het talent van de schrijvers, aan de rijkdom en genuanceerdheid van hun taal en stijl, aan hun fantasie, aan hun beeldend- of compositorisch vermogen, zij dankt die waarde niet alleen aan haar schoonheid en literaire betekenis, maar
| |
| |
ook aan het feit dat zij uit twee werelden is ontstaan, en daarin wortelt; uit twee geheel verschillende impulsen is ontstaan. Uit de voorname en tamelijk passieve levensstijl die slechts uit oude tradities kan voortkomen, en uit het geweld van een nieuwe tijd, die op uitbarsten stond. Die literatuur verbeeldt verleden en toekomst tegelijk, met alle schokkende conflicten vandien, geprojecteerd in het menselijk vlak, in tijdgenoot en deelgenoot, uit welk kamp hij ook stamt. Poesjkin was een van die schrijvers.
De Russische literatuur uit de negentiende eeuw is in ons land niet onbekend. Er werd al voor de oorlog allerlei vertaald, en velen hebben de zeer goede duitse vertalingen gelezen. Aleida G. Schot heeft er veel toe bijgedragen dat belangrijk werk in onze taal voor ons bereikbaar werd. En enkele jaren na de oorlog is de uitgever G.A.v. Oorschot in Amsterdam begonnen met de uitgave van de Russische Bibliotheek, waarin die gehele negentiende eeuwse letterkunde het licht zal zien. Noemt u ze maar op: Dostojewski, Toergenjef, Gogol, Ljeskof, Gontsjarof, Gorki, Tsjechof, allen. En dezer dagen verscheen het eerste deel van de twee-delige uitgave van Poesjkins verzamelde werken, vertaald door Hans Leerink en Charles B. Timmer. Voor een uitgever is dit een ontzaglijke onderneming, waarvoor de lezer hem slechts erkentelijk kan zijn. Die Russische literatuur is bij ons bovendien bekend door het toneel en door de film. Men heeft na de oorlog bij ons stukken van Ostrofski en al het grote werk van Tsjechof kunnen zien. De drie Zusters, De Meeuw, De Kersentuin, Iwanof, Oom Wan ja en Platonof. Ieder toneelliefhebber kent de naam van de Russische regisseur Scharof, die, als banneling, de beste tradities van de school van de Russische regisseur Stanislafski heeft voortgezet.
Tsjechof is een der grootste schrijvers van het korte verhaal. De honderden verhalen van hem, die eveneens in de Russische Bibliotheek zijn verschenen, getuigen daarvan. Zijn toneelstuk is, wat de bouw, wat de techniek betreft, ook wat de kwaliteit betreft ongeëvenaard. Hij immers heeft geen introductie nodig; elk stuk is als het ware de ontknoping van een samenstel van tragische conflicten tussen de personages. Een ontknoping in een bepaalde sfeer, die kenmerkend is voor zowel de grootheid als voor het verval van de levensstijl en de geestelijke instelling van de intelligentsia uit die tijd.
Ook Poesjkin heeft dramatische werken geschreven, die bij ons minder bekendheid genieten, maar waarvan men in ieder geval de naam zal kennen. Want de roman in verzen Jewgeni Onegin, die in het tweede deel van Poesjkins verzamelde werken zal worden opgenomen, inspireerde Tsjaikowski tot diens gelijknamige opera. En Poesjkins onvoltooid drama Boris Goedonof inspireerde Moussorgski tot de opera van die naam. Talrijke verhalen van Poesjkin werden verfilmd. Men zal zich waarschijnlijk Ucici's film De Postmeester herinne- | |
| |
ren, uit 1940, met Heinrich George in de hoofdrol, welk verhaal in 1955 door Josef van Kaky opnieuw werd verfilmd onder de titel Dunja.
Alexander Poesjkin was een kort leven beschoren. Hij werd in mei 1799 in Moskou geboren en stierf tengevolge van een pistoolschot in een duel in januari 1837, eerst 37 jaar oud. Hij schreef behalve het onvoltooide drama Boris Goedonof en de roman in verzen Jewgeni Onegin kleiner dramatisch werk, bovendien veel lyrische poëzie en daarnaast verhalend proza, kort en lang, welk proza veelal een dramatisch karakter heeft. De bekendste korte verhalen, die stuk voor stuk meesterwerkjes zijn, dragen als verzameltitel De Verhalen van Iwan Petrowitsj Bjelkin. Daartoe behoren Het Schot, de geschiedenis van een uitgesteld duel. Verder De Sneeuwstorm, de geschiedenis van een huwelijksplechtigheid onder vreemde omstandigheden. De doodskistenmaker, de geschiedenis van een begrafenis die niet plaatsvond. De Postmeester, de geschiedenis van de arme dochter die een mooie dame wordt, en wier vader van verdriet stierf. En tenslotte Het Boerenfreuletje, de geschiedenis van een gedaanteverwisseling.
Poesjkin schreef verder het beroemde verhaal Schoppenvrouw, de geschiedenis van een kaartspel, en een kleine roman over de opstand van de Don Kozakken en de boeren in de Oeral, gedurende de jaren 1771-1775, getiteld De Kapiteinsdochter, welk verhaal al enkele malen eerder in onze taal het licht zag. Die Don Kozakken en boeren in de Oeral waren in opstand gekomen tegen de willekeur en het machtsmisbruik van ambtenaren van Katharina II. Hun aanvoerder Poegatsjof gaf zich uit voor Katharina's vermoorde echtgenoot Peter III. Poesjkin sympathiseerde met de vooruitstrevende Decabristen, die tegenstanders waren van alleenheerschappij en afschaffing van de lijfeigenschap voorstonden. Hij is zelf naar Kazan, Orenburg en Oeralsk gereisd, om van ooggetuigen bijzonderheden over deze opstand te horen, nadat hij toestemming had gekregen in de archieven van Petersburg inzage te nemen van de stukken over de opstand. De roman is in de ik-vorm geschreven, als het relaas van de hoofdpersoon Petroesja, een jongeman van adel, die eerst naar Orenburg en daarna naar de vesting Belogorsk wordt gestuurd, om daar zijn militaire loopbaan te beginnen. Een tamelijk dubbelzinnig heerschap: enerzijds een trouw onderdaan van de keizerin, anderzijds een vriend van de leider der rebellen. Hij is een van die overtollige personages tussen verleden en toekomst, die het verleden hebben afgezworen en met de toekomst nog geen raad weten.
Het is een romantische, avontuurlijke geschiedenis, die onmiskenbaar eigenschappen van het melodrama vertoont. De schurk deinst voor geen middel terug om zijn rivaal uit de weg te ruimen. De wrede opstandeling schenkt zijn vijand grootmoedig het leven en de vrijheid, en beschermt de jeugd. De boosdoeners
| |
| |
worden gestraft en de geliefden verenigd. Het doet er allemaal zoveel niet toe, wanneer een schrijver op deze wijze de pen hanteert. Het is beknopt, en toch gedetailleerd. Het is boordevol handeling, en nergens overladen. Het is zakelijk op de handeling gericht, en suggereert bovendien een gecompliceerde achtergrond van motieven en hartstochten. De achtergrond van het Rusland uit die tijd, met zijn landheren en lijfeigenen, en het langzaam doorbrekend verzet tegen despotisch vorstengezag.
Alexander Poesjkin was vijentwintig jaar oud toen hij, als gevolg van intriges en een liefdesgeschiedenis uit de staatsdienst ontslag nam en, daar men hem als een atheïst beschouwde, naar het landgoed van zijn moeder werd verbannen. Hij leefde daar enige tijd met zijn familie, in gespannen verhouding met zijn vader, die zijn zoon diens opstandigheid kwalijk nam. De vader trok zich spoedig terug en liet zijn zoon met diens oude kindermeid Arina op het landgoed achter. In die tijd vatte Poesjkin het plan op voor de kleine roman Doebrowski, waarin ook zijn kindermeid Arina voorkomt. Dit Doebrowski bevat de geschiedenis van een jeugdliefde tussen een jongen en een meisje, die op aan elkaar grenzende landgoederen wonen. De vader van het meisje Masja is rijk, hij is een despotische figuur, tamelijk bekrompen, die iedereen en alles door zijn rijkdom en invloed naar zijn hand zet. De vader van de jongen Wladimir Doebrowski bezit slechts een klein landgoed. Die twee vaders zijn ongeveer even oud, beide zijn uit liefde getrouwd, beide hebben één kind; zij zijn sedert hun jeugd buren en met elkaar bevriend. Tussen die beiden nu ontstaat een geschil, waardoor de vriendschap in vijandschap omslaat, waarvan hun kinderen de dupe worden. Het meisje wordt uitgehuwelijkt aan een oudere, rijke man, en weigert haar huwelijksgelofte te breken wanneer Wladimir probeert de voltrekking van het huwelijk op het laatste ogenblik te verhinderen. Dit motief heeft Poesjkin vaker beziggehouden; ook in het werk Jewgeni Onegin, in de figuur van de vrouwelijke hoofdpersoon Tatjana. Het verhaal Doebrowski is een voorbeeld van kortheid en exactheid, eigenschappen die Poesjkin zelf als essentiëel voor goed proza beschouwde.
Alexander Poesjkin stamde van vaders zijne uit een oude Bojarenfamilie en was van zeer oude adel. Zijn moeder was de kleindochter van een Ethiopisch vorstenzoon, die in zijn jongensjaren naar het hof van Tsaar Peter de Grote was gebracht; zoals vermogende Amsterdamse kooplieden uit die tijd Mooren als bedienden hielden. Misschien verklaart deze bloedvermenging zijn bijzonder grote gevoeligheid voor indrukken, de onrust waarmee hij van zijn leven genoot; een onrust die hem altijd weer in moeilijkheden bracht. Misschien verklaart ze ook de zwaarmoedigheid, die hem beving toen hij zich de ijdelheid van dit
| |
| |
alles bewust werd. Misschien verklaart het zowel de vitaliteit waarmee hij het leven aanvaardde, als het verlangen naar afzondering terwille van zijn werk.
Poesjkin is ambtenaar geweest, en werd op grond van verzen met een politieke strekking uit Petersburg naar de Oekraïne verbannen. Daar maakte hij zich al spoedig onmogelijk en kreeg van hogerhand het bevel zich op het landgoed van zijn moeder terug te trekken. Na de dood van Tsaar Alexander I ontbood diens opvolger Nicolaas hem naar Moskou, ontving hem bijzonder vriendelijk, maar stelde hem nochtans onder strenge censuur. Men weet dat in dit tijd alle publicaties in Rusland onder censuur stonden. In Moskou trouwde Poesjkin, dertig jaar oud, met Natalja Gortsjarowa, een bijzonder mooi meisje, dat veel jonger was dan hij, Zij woonden in Moskou, in Petersburg, op zijn landgoed Tsarskoje Selo, tenslotte weer in Petersburg, waar Natasja van het uitgaande leven genoot en een graag geziene gaste was aan het hot. Daar ontmoette zij de jonge gardeofficier George d'Anthès, wiens attenties zij niet afwees. Poesjkin was een kwetsbaar en jaloers man; vrienden weerhielden hem er met moeite van de jonge officier d'Anthès uit te dagen, en deze trouwde, als een afleidingsmanoeuvre overigens, met een zuster van Poesjkins vrouw. Al spoedig daarna had Poesjkin opnieuw aanleiding d'Anthès uit te dagen, of meende zulks, in welk duel hij dan het leven liet. Om demonstraties bij de begrafenis te voorkomen werd zijn lijk onder gewapend geleide, en zeer in het geheim, naar een klooster dichtbij Sarskoje gevoerd; slechts één van zijn beste vrienden mocht het vergezellen.
Toen Nicolaï Gogol in Parijs het nieuws hoorde schreef hij: Mijn God, hoe vreemd, Rusland zonder Poesjkin. Later heeft hij over hem gezegd: In Poesjkin weerspiegelt zich de Russische ziel, de Russische taal, het Russische karakter met zulk een helderheid, met zulk een zuivere schoonheid, als een landschap zich weerspiegelt in het bolle oppervlak van een lens. En Toergenjew zei: Het lijdt geen twijfel dat Poesjkin onze dichterlijke, literaire taal heeft geschapen, en dat wij en onze nakomelingen slechts de weg hebben te gaan, die zijn genie heeft gebaand.
Poesjkin moge de wegbereider van de Russische negentiende eeuwse letterkunde zijn geweest, hij was ook het hoogtepunt daarvan. Een dichter én een prozaïst, een lyricus én dramaticus. Een man met een onvergelijkelijk scherpe blik. Een kenner van mensen, die over hen schreef zonder de psychologische nadrukkelijkheid van Dostojewski en ook zonder diens wijdlopigheid. Een herschepper en verbeelder: bijzonder gevoelig, hoogst intelligent. Een man met een haarfijn reagerende intuïtie en een spitse geest. Dit alles gebruikt hij zonder enige nadruk, en schijnbaar zonder enige moeite. Zijn werk is nimmer te zwaar van ernst, nimmer te luchtig of te speels. Het is altijd scherp getekend,
| |
| |
altijd plastisch. Men leest hem veel gemakkelijker dan Dostojewski. Gorki of Gogol, zelfs gemakkelijker dan de verhalen van Tsjechof. Zijn werk is edeler van taal dan van wie ook, puurder, oorspronkelijker.
Tsjechofs werk, dat ook veel omvangrijker is, hij werd immers oud en Poesjkin stierf jong, Tsjechofs werk moge rijker van stof zijn, gevariëerder, genuanceerder van taal, technisch geraffineerder, maar verhalen van Poesjkin als Het Schot, of Schoppenvrouw, of De Sneeuwstorm bezitten de adem van iets dat men elementair zou kunnen noemen. Zij hebben een bijna onnaspeurlijke, huiveringswekkende achtergrond, en hoe romantisch de stof ook moge zijn, zij hebben de allure, de draagwijdte van een drama, ja van een tragedie. Tsjechofs taal is genuanceerder, rijker van kleur, van klank; Poesjkins proza laat het begrip ‘schoon’ verre achter zich. Het is donker en tegelijk doorzichtig van kleur. Het is somber en tegelijk helder van klank. Het stáát, alsof het uit het edelste materiaal gebeeldhouwd is. Het is geserreerd, zonder daarbij aan volume te verliezen. Het schijnt hoogst simpel en suggereert veel meer dan het zegt. Proza als dit is van elementaire allure en betekenis. Het is, hoe moeizaam het ook tot stand moge zijn gekomen, ‘aus einem Gusz’. Men kan er niets aan toedoen en niets aan afdoen.
Zonder Poesjkin, heeft Dostojewski gezegd, zouden ook de talenten die op hem gevolgd zijn er niet zijn geweest, en zouden zij zich niet met zo'n kracht, met zulk een helderheid hebben kunnen uiten. Alexander Poesjkin stond aan het begin van de gouden eeuw der Russische letterkunde. Hij was tevens het hoogtepunt daarvan. Wie hem niet gelezen heeft, kent het edelste proza niet.
Johan van der Woude
|
|