Roeping. Jaargang 34
(1958)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 504]
| |
Trilussa
| |
[pagina 505]
| |
De ambulante speelmanGa naar voetnoot*
Nu en dan kwam er in de trattoria
een ambulante speelman op de vloer
en vilde ofwel de Cavalleria
òf trok de darmen uit de Troubadour.
Maar op een avond riep een klant, gebeten,
over zijn bord heen plotseling: ‘Hou op
met dat gekerm! Ik kan er niet van eten!
Beroerde jankhals! Basta! Donder op!’
Hij riep het nog, toen onze violist
[een heer van 't rotste hout] met vlugge streken
't partijlied aanhief op zijn holle kist;
De klant stond op om samen met de rest,
gelaten, zijn saluuthand op te steken;
maar bromde in zijn baard: ‘Ik ben geflest’.
| |
[pagina 506]
| |
Het fluitjeGa naar voetnoot*
De keizer zei tot één der kamerheren:
‘Zo vaak ik in de hofkoets ga spanseren,
hoor ik iets fluiten, ergens, alsmaaraan,
en heel de rit door blijft het me generen.
Het kan een as zijn, of een onderdaan;
in elk geval moet-je 'm een beetje smeren’.
| |
TrouwGa naar voetnoot*
‘Zes bazen’, zei een hond, ‘heb 'k in mijn leven
gekend, en geloof me, dat ik iedereen
even getrouw geweest ben, zelfs degeen,
die me heeft weggejaagd of weggegeven.’
‘'t Is altijd mooi, als iemand dankbaar toont te
zijn’, zei de poes, ‘maar 'k kom er niet van af:
dat alsmaar trouw zijn is toch wel een straf.’
‘Och kom nou’, zei de hond, ‘'t is een gewoonte.’
| |
TrouwGa naar voetnoot*
De hond zei tot de kat: ‘Laat nou wèl wezen;
je weet toch, dat je na de snit meteen
aanhankelijk en trouw wordt aan degeen,
door wie die vriendedienst je is bewezen.’
De kat miauwde: ‘Ik volg je redenatie;
maar toch had ik er meer genoegen in,
als 'k trouw kon wezen uit mijn eigen zin,
zonder behoefte aan een operatie’.
| |
[pagina 507]
| |
De duivel van kapokGa naar voetnoot*
Een koning maakte 'n duivel van kapok.
Zodoende, - dacht hij, - gaat vandaag of morgen
het ontevreden volk ons last bezorgen,
omdat zijn rug genoeg krijgt van de stok,
dan toon ik hun de duivel, en de hel
versterkt de grondslag van het staatsbestel.
En inderdaad, toen 't volk weer rebelleerde
voor het paleis, verscheen de koning samen
met zijn hansworst achter de grote ramen,
terwijl een rossig licht hen illustreerde;
en 't hele volk sloeg gillend op de vlucht,
als klonk de doemtrompet al in de lucht.
Een oud man, die dit spel allang bezwaarde,
poogde een maal de dwazen te bekeren.
Als 't volk zich door een pop laat imponeren,
- Betoogde hij, - heeft het geen eigenwaarde. -
Maar hem wierp men onmiddellijk in de kast,
Omdat hij 's lands instellingen had aangetast.
| |
[pagina 508]
| |
De leerschoolGa naar voetnoot*
Loreto, een geleerde papagaai,
kwam na een kwart eeuw thuis in bos en vennen,
nèt waar hij was geboren.
Zijn vader zei: ‘Nou zullen we wat horen!’
Zijn moeder zei: ‘Ik zou je niet herkennen!’
‘Ik kom terug,’ begon hij in de trant,
waarin professors hun dictaten spuiten,
‘als een beroemdheid in het hele land:
twaalf mooie woorden ken ik vlot van buiten.’
‘Maar twaalf?’ ‘Jawel, maar uitgerekend die,
waarmee de mensen de historie maken,
en die ook meestal het refrein uitmaken
van redevoeringen en poëzie:
God, Vaderland, Gelijkheid, Broederschap,
Vrijheid, Familie, Glorie, Plichtsbetrachting,
Traditie, Eer, Gerechtigheid, Cultuur...’
Toen zei zijn moeder: ‘Jongen, praat wat zachter;
ons wil geen ongenoegen met de buur'.’
|
|