Roeping. Jaargang 34(1958)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 493] [p. 493] Jan Leyten Ter herinnering 1. Mijn vriend is dood. Mij past een requiem. Laat mij voorzichtig wat van hem vertellen. Zijn leven-lang had ik met hem te stellen, maar nu hij dood is, mis ik hem. Dag-in, dag-uit was hij mijn metgezel. Ik heb hem vaak gesmeekt toch thuis te blijven. Maar helpen deed het niets. Pas tegen vijven verliet hij mij. Dan miste ik hem wel. Hij hielp mij altijd op 't verkeerde paard. Als hìj de weg wees, was het nooit de rechte, Als hìj een tip wist, was het nooit een echte. Zakelijk gezien, was hij zijn kost niet waard. Hij leefde op mijn zak. Betaalde nooit. Hij had geen inzicht en geen brede kijk. Hij maakte geen verschil bij arm of rijk. Er moest een eind aan komen - nu of ooit. [pagina 494] [p. 494] 2. Er kwàm een eind aan, want mijn vriend is dood. Ik moet mijn aandacht aan veel andere zaken schenken en heb dus weinig tijd om te herdenken. Maar lange omgang eist een sober woord. Ik heb hem niet, gelijk men zegt, vermoord. Maar ik beken, dat ik door nood gedreven, langzaam een eind gemaakt heb aan zijn leven, omdat geen andere uitweg uitkomst bood. Beschuldig mij -! Ik heb een vrouw, een kind. Hij bracht mij steeds op de verkeerde wegen. Hìj trachtte mij tot niets-doen te bewegen. Beschuldig mij -! Gij, die niet hebt bemind. Hij drong zich op. Hij eiste zonder recht. Toen ik begreep, dat hij van mij wou leven heb ik van dag tot dag hem minder spijs gegeven, tot hij bezweken is. Er wàs geen andere weg. [pagina 495] [p. 495] 3. Mijn vriend is dood. Een mens moet kiezen. er is geen compromis al-met-elk-ander, de nood gebiedt: het een of 't ander. Wie leven wil moet leren te verliezen. Maar het is waar. Al was hij zonder nut, ik hield van hem, om wat hij had te bieden, als hij mij dwong mijn wereld te ontvlieden. Daarbuiten aangeland, was hìj mij steun en stut. Want hij kon vogels nadoen, dromen wekken, heksen bezweren, dansen, zingen, vanuit de oorsprong der herinneringen een nieuwe wereld aan het niets onttrekken, die ik niet heb gewild. Mijn vriend is dood. Ik hoor geen vogels meer. Ik droom geen dromen meer. Ik stiet hem af. Ik koos het dagelijks brood. [pagina 496] [p. 496] 4. Ik ben gered. Mijn vreemde metgezel rust ver van mij onder de groene zoden. Ik heb hem zonder weemoed kunnen doden. Maar nu hij weg is, mis ik hem toch wel. Hij ligt alleen. Ik kan hem op gaan zoeken. Ik kan hem zeggen, als hij het nog hoort, dat zijn afwezigheid mij toch wel stoort, schoon ik hem, levend, werkelijk kon vervloeken. 5. Ik ging hem zoeken - en toen vond ik hem en in zijn dode armen lag geklemd die ik tot beter leven had bestemd. Mijn vriend is dood. Mij past geen requiem. Vorige Volgende