Roeping. Jaargang 34
(1958)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |||||||||||
JournaalVAN DER PLAS - Waar je door een brandverzekering al niet op kunt komen. Stel, dacht ik ineens met schrik, dat inderdaad de hele boel eraan gaat - wij er natuurlijk op tijd veilig uit -, wat zal ik dan het meeste missen? Want wat je hebt krijg je nooit zo terug, die meubelen, zo'n piano, die boeken. En wat red je dan [als je dat zo van anderen leest] in je paniek: een kaartje veiligheidsspelden, de mattenklopper en een melkkan. De boeken, die boeken, dat zou ik het meeste missen. Helemaal opnieuw moeten beginnen, van Homerus af. Welke tien boeken zou ik dan in elk geval gered willen hebben? Ik ben er eens voor gaan zitten denken. De tien boeken die ik het minst van al zou willen missen; of je kunt het ook zo zeggen: de tien die ik [door de verzekering dan natuurlijk] het eerst zou willen aanschaffen. Een vreemd lijstje wel. Maar het eerlijkste dat ik nu kan maken [nu; over een paar jaar zou het er wel eens heel anders kunnen uitzien]:
En nu de volgorde. Daar is eigenlijk geen beginnen aan. Trouwens, tien boeken mag een mens toch wel minstens hebben? En als het er één mocht zijn. In alle oprechtheid: dan Koenen-Endepols.
SMIT - Vanmiddag was Michel hier. Prima. Hij vertelde, dat hij voor het Roeping-journaal een stukje had geschreven over een verbrand huis en een verzekering en over de eerste tien boeken, die je dan weer kopen zou. Hij vond dat - terecht - een onderwerp, waarop we allemaal konden inhaken. Ik begon dus onmiddellijk te noemen, onze keuze bleek in het begin overeen te stemmen, later kwamen de verschillen. Mag ik, nu ik er even over heb nagedacht, de opgave iets variëren! Ik heb verleden jaar voor de Wereldomroep een twintigtal ‘grote’ Nederlanders - van Abe Lenstra en Heintje Davids tot dr. Kortenhorst en ir. Max Euwe - geinterviewd over de volgende, pikante vraag: ‘Stel dat u verbannen werd naar een onbewoond eiland, welke drie gramofoonplaten zoudt u dan willen meenemen?’ De antwoorden waren vaak verbijsterend. Hoe Abe Lenstra en onze wielerkampioen Arie van Vliet het met de door hen gekozen platen op dat eiland ook maar een dag zouden kunnen uithouden, is mij een volstrekt raadsel. Maar dat doet er nu niet toe. Ik zou Michel's vraag in de zin van deze radio-interviews willen variëren en zeggen: ‘Stel dat ik naar een onbewoond eiland werd verbannen, welke tien boeken zou ik dan willen meenemen?’ Over het eerste hebben Michel en ik geen enkel verschil van mening: dat moet de Bijbel zijn. Over wat nu bij nader innerlijk overleg voor mij het tweede is, hebben wij toen hij de vraag stelde, zelfs met geen woord gerept: boek twee zou mijn missaal zijn. Ik zou vooral | |||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||
ook willen blijven leven in de Kerk. Boek drie: de Confessiones van Augustinus. Daarover waren Michel en ik het eens. Boek vier: Dante's Divina Commedia. Michel had voorkeur voor de werkelijk prachtige Engelse vertaling van Dorothy Sayers. Ik aanvankelijk ook, maar achteraf denk ik toch eerder aan de uitstekende Nederlandse vertaling van Frederica Bremer, met de oorspronkelijke tekst ernaast. Vooral dit laatste is belangrijk. Boek vijf. Nu scheiden Michel's en mijn wegen van elkaar. Vijf: de Pensées van Pascal. Zes: Theodor Häcker's uitgave van de dagboeken van Kierkegaard. Maar het wordt steeds moeilijker. Ik heb nog maar vier kansen. Vooruit, zeven: e encomplete Shakespeare. Michel vond van niet, ik van wel. Nog drie, en een onbewoond eiland. Het wordt verschrikkelijk moeilijk. Ik denk aan Origines, Clemens van Alexandrië en Newman, aan de hymmen van Hölderlin en Novalis, aan William Blake, aan Hopkins, Coventry Patmore en Eliot, ik denk lang over de Duineser Elegien van Rilke. Ik denk nog aan Bossuet, aan een bloemlezing van oude, Perzische mystieke verzen, aan Laotse, plotseling schiet de poëzie van Don Juan de la Cruz er doorheen, en waarom niet de Don Quijote? En waarom niet een complete Ortéga y Gasset? Of Garcia Lorca? Of een uitgave van de dagboeken van Leonardo da Vinci? Ik weet het niet. En zou uiteraard ook Nederlandse poëzie bij moeten zijn. Maar wàt dan? De eerste namen: Hadewyck en Gezelle. De tweede naam, - maar plotseling moet ik denken: natuurlijk ook een complete Tsjechof. Voor de laatste drie dus een keuze uit zowat twintig. Daar moet ik nog even over nadenken.
TEGENBOSCH - Gabriël gaat naar een onbewoond eiland en neemt tien boeken mee. Vóór hij afvaart blijkt hij er plotseling op gebrand van iedereen te horen welke tien boeken iedereen mee zou nemen naar het zoetjes aan al vaak bezochte, en misschien zelfs door toeristen overstroomde onbewoonde eiland. De vraag is klassiek verkeerd. Men bedoelt er nooit mee, dat iemand echt met boeken naar zo'n eiland moet. Gabriël wenst me niet - tenminste met zijn vraag niet - in een uitzonderlijke existentiële situatie te werpen. Hij stelt een casus, als rekenboekjes doen die een heer A van punt x naar y sturen. Hij vraagt denkelijk welke boeken me nu in het dagelijks leven het liefst zijn. Dat maakt een groot verschil. Stel dat ik echt op een eiland zat en rondom mij die verschrikkelijke zee - zee is altijd verschrikkelijk dunkt me, met echter alleen een kijk daarop die geoefend is vanaf het Hollandse strand - dan lijkt me dat ik nergens zó naar verlang als een ingebonden jaargang van de Katholieke Illustratie. Ik dring niet op het levensbeschouwelijke aan, maar op het oude. De bruine plaatjes, de onwaarschijnlijk opgetuigde dames, de gossip en de snap-shots [altijd snap-shots] van onze artillerie te velde, om niet te spreken van de koningin die overstroomd land bezoekt, gaven toen ik een jongen van de lagere school was een eigenaardige, volstrekt onbenullige maar daarom juist prettige bevrediging. En nog altijd raak ik op mijn gemak met ingebonden jaargangen van geïllustreerde tijdschriften, waarin alles, ook oorlog en overstroming niet erg is en zo voorbij, zo vlak vóór mijn tijd, dat het bijna van mij is, maar in feite van mijn ouders vóór ik ze kende. Misschien is het dit: mijn ouders toen ik er nog niet was, wat ik niet zonder wellust vind in oude illustraties. Ik ben daarin op zoek naar mijn ouders, naar mezelf, zo ver terug in de tijd als mogelijk. En als ik op een eiland zat, zou ik die wellust van het-eigen-verleden opzoeken wéér willen, met mijn buik op de grond liggend en de vingers in mijn oren, zodat de zee niet te horen of te zien en ik weer thuis was, van dat vervloekte eiland af. De Katholieke Illustratie kan me een thuis scheppen. Misschien zou dat ook lukken met een doos oude brieven. Of een fotoalbum. In alle geval niet met de wind van A. Roland Holst of de zeezieke zwerftochten van Odysseus. Als Gabriël dan echt een eiland bedoelt, dan pak ik de bullen mee, die ik nou, wonend in een straat waar dagelijks twee keer de post komt, drie keer daags een | |||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||
krant in mijn bus valt, en waar de telefoon van het gruwelijkste tot het gelukkigste nieuws pleegt door te bellen, niet aankijk. [En dan zou ik er nog doodgaan op zo'n eenzaam eiland. Daarom, vastzittende in de gewoonte het leven almaar te rekken, zou ik een boek willen, hoe zal ik het zeggen: een handleiding hoe dat moet, leven op een onbewoond eiland. Daar zou ik bovenal behoefte aan hebben. Studeren, trouwen, kinderen opvoeden, autorijden, cake bakken, het is allemaal zonder handleiding in boekvorm te leren. Leven op een onbewoond eiland is, waar niemand je voor kan gaan, typisch alleen te bestuderen uit een boek. Een ‘Handboek voor de omgang met onbewoondheid’].
SMIT - Ik begin maar gewoon te schrappen. Coventry Patmore toch maar niet. Moet ik kiezen tussen Clemens van Alexandrië en Origines, dan wordt het Origines, Ortéga y Gasset ook maar niet. Gezelle of Hadewyck? Dan toch maar Hadewyck. Maar daar schiet nu plotseling een nieuwe naam scherp doorheen: Zuster Bertken. Wie van de twee: Bertken of Hadewych? Hadewych is mooier, groter, de Utrechtse kluizenares veel liever. Ik geloof, dat het Bertken wordt. Ook Garcia Lorca en Leonardo da Vinci niet. Voor de eerste is mijn Spaans net niet goed genoeg, - als ik via Leonardo mij geconfronteerd wil weten met een universeel genie, dan zou ik even goed Goethe kunnen meenemen. Verder schrappen: Blake. Wie heb ik nu nog over? Origines, Newman, Hölderlin, Novalis, Hopkins, Eliot, Rilke, Bossuet, Perzische mystiek, Lao Tse, San Juan de la Cruz, Cervantes, Zuster Bertken en Tsjechof. Nog veertien. Een vreemde combinatie. Ik schrap verder: Hölderlin, Eliot, Bossuet. Cervantes. Moet ik kiezen tussen Lao Tse en de Perzische mystiek, dán de laatste. Nog negen, en het moeten er drie worden. Ik heb, geloof ik, toch al geestelijke lectuur genoeg, dus vooruit: Origines en San Juan. Met Newman wacht ik nog even. Hopkins ken ik zowat uit mijn hoofd. Die zou ik dus kunnen opschrijven. Hopkins weg. Zes. Het wordt steeds moeilijker. Ik geloof niet dat ik de keus zou kunnen bepalen zonder spijt over wat ik echt niet had willen missen. Haal ik uit Shakespeare genoeg ‘verhaal’? Dan kan Tsechof weg. Vijf: Newman, Novalis, Rilke, Perzische mystiek en Zuster Bertken. Nu schrap ik nog Newman en de Perzische mystiek. Ik houd over; Novalis, maar dan een complete, Rilke en Zuster Bertken. Hoe zit mijn lijstje van tien er dan uit? 1. Bijbel. 2. Missaal. 3. Confessiones. 4. Dante. 5. Pensées. 6. Kierkegaard. 7. Shakespeare. 8. Novalis. 9. Rilke. 10. Zuster Bertken. Het is een soort amputatie, maar ik geloof wel dat het lijstje er zo ongeveer zou moeten uitzien.
TEGENBOSCH - Welke tien boeken zijn je in je dagelijkse omgang met boeken het liefst? Er zit toch wel iets schokkends in die vraag, al is het spelletje niet nieuw. Zoals het gewetensonderzoek de asceet nog altijd kan schokken, al doet hij het al tientallen jaren twee maal per dag. Het schokkende van de vraag is daarin gelegen, dat wij niet gewend zijn met tien boeken om te gaan. Niet met zo weinig boeken. Wij gaan om met de stroom. De stroom neemt een bocht rond ons huis en hier, in de binnenbocht, heeft dat bezinkende bijeengaren plaats dat wij onze boekenkast noemen. Elk huis heeft tegenwoordig zijn eigen bibliotheek. Zoals het zijn eigen concertzaal en weldra zijn eigen bioscoop en schouwburg heeft. De idee dat ik plots geen bibliotheek meer bezat. Schokkend. Een schok die ik graag voel. Want hoe blij ik ben met de goedkope aanmaak van alle boeken uit heden en verleden, hoe waar het ook is, dat ik deze aanmaak in geen geval wilde missen - ik heb daarnaast een ander verlangen. Ik wil op de een of andere wijze me oprichten in de stroom en stilstaan. Ik zie met wellicht lede, maar toch niet zo erg, ook al berustende ogen hoeveel boeken ik even in de hand nam, een kwartier of een avond, | |||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||
en geproefd maar niet dronken, aangeraakt, niet geledigd, ze weer wegzette. Voor later. Of voor nooit meer. Ik ken honderd keer meer boeken dan ik ken. Maar ik zou niet kunnen zonder de honderden die ik toch niet ken. Ik zou niet kunnen zonder het pocket, maar het zijn de paar dundrukken, ik zou niet kunnen zonder het nauwelijks aangeraakte boek, maar het zijn de beduimelde, die eventueel zouden mee moeten naar het eiland uit Gabriëls sommenboek. Inderdaad zou aldus maar de helft van onze beschaving meegaan, weze dat de kostbaarste helft. De onbewoonbaarheid van het eiland zou voor mijn gevoel nauwelijks geringer worden, als ik mijn livre de chevet wel, maar het boek dat ik verslons niet bij me had. En daarom zou ik dat minstens als tiende boek willen meenemen. Hoe dat technisch kan is vers twee, moet Lissone Lindeman maar uitzoeken. Maar ik wil op mijn onbewoond eiland dat zachte regenen van beletterd papier, dat regelmatig in de hand nemen en doorbladeren en stuksgewijs lezen en wegleggen van boeken, dat me hier nu eenmaal vertrouwd is en onmisbaar schijnt. Voor hoeveel nummers telt dit op mijn lijstje van tien?
SMIT - Dat lijstje laat me nóg niet met rust! Ik had het er vanmorgen over met mijn collega Ad Odijk. Die vond dat er absoluut een ‘grote Rus’ op moest staan, en hij noemde Tolstor's Oorlog en vrede. Dat zou ik er nooit opzetten, maar Tsjechof mis ik toch wel erg. De enige, die daarvoor in aanmerking komt, zou Rilke zijn, want die heeft - tot in zijn subliemste momenten - vaak iets wonderlijks irritants, iets verfijnd modieus! Op dat ogenblik kwam Daan de Lange op de krant langs. Ook hem gevraagd. Voor hem moesten er meer romans op. Waarom niet Stendhal? En waarom niet een complete Bandelaire? Omdat, geloof ik, ieder zes à zeven ‘verplichte nummers’ heeft en voor de rest zeker twintig candidaten. Zo gezien is de vraag absurd. Is zij niets dan een aardig spelletje, voorál aardig omdat het je dwingt tot een heel eigen zelf critiek. Voor Daan moest er overigens absoluut Talkien's In de ban van de ring aan worden toegevoegd. Toen heb ik het gesprek maar gestaakt. Over Talkien vàlt namelijk niet te praten. Hij is een soort godsdienst. Je gelooft er in, en dan is het blijkbaar grandioos, je gelooft er niet in, en dan is het niets. Daan, ik geloof ook Ton en Harriet, Hella Haasse en een van mijn dochters horen tot de gelovigen, ik behoor tot de óngelovigen. Ik ben er vier keer ernstig aan begonnen, ik heb het vier keer zuchtend neergelegd. Mijn goede vriendin Hella Haasse, een van de aardigste vrouwen die ik ken, wordt gewoon een ander mens als ze de naam Tolkien hoort. Haar ogen beginnen te schitteren, er valt geen redelijk woord meer mee te praten. Mijn dochter wil het kind, dat zij verwacht, een of andere krankzinnige Tolkien-naam geven. Het stakkertje! En wonderlijk geval overigens, die Tolkien. Het moet natuurlijk wel belangrijk zijn, want ik heb nog nooit iemand gesproken, die zei: ‘Ach, wel een interessant boek’. Nee, er waren alleen met ogen schitterende geestdriftelingen en onverschillige sceptici. Een middenweg schijnt niet te bestaan. En als dat zo is, dan is het wat. Maar wat is het dan in vredesnaam? Als iemand mij dat echt verklaren kan, beginnen mijn ogen dan ook te schitteren? Een grappig idee. En komt hij dan ook op mijn lijstje van tien? Een nóg grappiger idee.
TEGENBOSCH - Moest ik naar een echt existentiëel eiland, dan zou ik de Bijbel en denkelijk alleen de Bijbel meenemen. Gabriël heeft eens ooit cellulair gehad en toen de volledige Vondel willen lezen. Het was blijkbaar een erg literaire gevangenis waarin hij was terecht gekomen en ze gaven hem de tien delen W.B. Ik wijt het daaraan, dat hij zo'n hekel aan Vondel heeft. Welke literatuur is tegen cellulair opgewassen? Zeker niet het onpersoonlijk pralen van Hollandse barok. Gabriël is er tenslotte psalmen gaan vertalen. | |||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||
Dat lijkt op voorhand al kansrijker. Vraagt het tien boekenlijstje uitsluitend naar literaire preferentie, dan is het vanzelf sprekend onbetamelijk de Bijbel te noemen. Dat is geen boek om in een rij te zetten met andere. [Ik schreef: dat is geen boek. Het is in alle geval geen literatuur, geen belletrie]. Er zijn wellicht termen te vinden - literaire termen, termen dus die beneden-bijbels zijn - om de Prediker te noemen en het Hooglied. Het beneden-bijbelse in Prediker en Hooglied is het bijzonder aantrekkelijke en om zo te zeggen hoopgevende daarin, want bijbels zijn ze niettemin. Welbeschouwd kun je het misschien ook in het literaire met alleen de Bijbel wel af, een leven lang, juist omdat er, behalve al waarom de Bijbel eigenlijk gelezen wordt, ook in staat dat ‘niets beter is voor de mens dan eten en drinken en zelf genieten van zijn werk’; en omdat daaruit stamt dat ‘nigra sum sed formosa’, die zin die vanaf mijn seminarievespers niet heeft nagelaten me te intrigeren en te vervullen van ik weet niet welke lust tot bevrediging. Maar de Bijbel is geen literatuur. Gekozen dus de boeken buiten de Bijbel. Op de eerste plaats dan kies ik het boek waaraan ik bezig ben. Want ik heb een hekel aan onuitgelezen boeken. Ze achtervolgen me met ellendige verwijten, elke keer als ik me daaraan schuldig maak. Een boek doorbladeren, er maar een oog aan wagen, de inhoud bekijken en aan wat bladzijden ruiken, dat zijn fouten die mogen en zelfs moeten. Maar eenmaal beginnen met gewoon gezet lezen en dan halverwegen afbreken, is verloren tijd. De Bijbel en het boek waaraan ik bezig ben zijn geen van beide echte literaire preferenties. Het is bijna ondoenlijk om literatuur sec te kiezen. Er bestaat geen literatuur in laboratoriumconditie. Er kleeft altijd onliterair concreets en persoonlijks en toevalligs aan. Vandaar dat iemands preferenties ook nooit een ideale bloemlezing uit de wereldliteratuur kunnen opleveren, omdat niemand de voorkeurloze, feilloos en definitief waarderende. bovendien encyclopedische kennende lezer is, die met zo'n bloemlezing zou samenvallen. Zo sec is niemand. De tien boeken van iemands voorkeur zijn de tien die hem dit moment de hoogste lijken. En ‘dit moment’ wil zeggen een groter of kleiner stuk verleden plus een groter of kleiner stuk toekomst. Maar indien wat ik als momentane voorkeur aanwijs zowel verleden als toekomst kan zijn, deze beide of één van twee, dien ik me wel af te vragen hoe het met elk van mijn keuzen gesteld is. Winnie the Pooh heeft veel verleden, maar nog toekomst ook. Tuin van Eros ligt uit de band. Nieuwe Gedichten ook, ik hoop dat het nog een tijd mee wil. De Gedichten van Paul van Ostayen, zoals Gaston Burssens die destijds heeft uitgegeven: ook stuk. Wat ik daaruit behouden wil behoud ik zonder boek. De Max Havelaar, Tsjip, de verhalen van Tsjechof, de Brieven van Van Gogh, Vrees en Beven, het Journal van Green, de penguins van Eliot en John Donne [de laatste met wijn bevlekt bij Elegie XIX en de eerste bevingerd overal], de Kapellekensbaan, de verrukkelijke Meghaduta, en voorop Homerus, geen genot is zo nieuw en innig en langdurig geweest - ik zou ze geen van alle willen missen. Maar ik heb tegelijk de idee dat ik verschillende ervan zou meenemen zoals iemand foto's meedraagt in zijn portefeuille, vertederend, niet meer eigenlijk vigerend. En zulke boeken zijn er méér dan tien. Moet ik mijn voorkeuren-met-toekomst of die van het verleden noemen? Die van het verleden zijn voorbij zonder voorbij te zijn, want je komt jezelf tenslotte nooit voorbij en wat je geweest bent, blijft je voorgoed.
Wat me steekt in de vraag naar de tien boeken is het onvermogen om de tien van de toekomst te noemen. En dat is tenslotte waarom de vraag werd ingekleed met een onbewoond eiland. Tien boeken waar ik mee leven en sterven wil? Van die tien heb ik er een aantal nog niet gelezen. Hoop ik. | |||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||
HAIMON - Maar dàt vind ik aardig, eindelijk eens met de hele redactie op reis. Hebben we een maecenas gekregen? Is het echt verplicht dat we elk op de beurt 'n ansicht met een versje sturen? O, is dat de bedoeling niet, en helaas nog geen maecenas, optimist. Moeten we naar een onbewoond eiland? Ook al goed, want die chimaeren hebben toch altijd kop en staart, er zal dan ook wel iets tussen zitten om aan het spit te steken en gezellig en griezelig te roosteren. O, moet ieder alleen. Ook best, ik houd van eilanden. Vooral het aankomen is opwindend. En dan iets waar Lissone je niet over kan inlichten. Prachtig. Maar toch op kosten van Roeping. Niet precies? Worden we, als gewoonlijk, ervoor gehonoreerd? Als ik schrijf?! Jammer. Alweer schrijven. Ze denken allemaal dat we het niet meer laten kunnen! Misschien is het nog waar ook, maar ik neem geen tien boeken mee, beslist niet. Ik zal wijzer zijn, geen tien boeken en geen negen, en geen blank papier, wel 'n hengel en 'n flobert, de eeuwige Robinson wordt al in mij wakker. Waar zal het eiland liggen? Moet ik het zelf ontdekken? Kan ik jullie 'n tip geven. Er ligt nog wat kleingoed aan onbewoonde eilanden achter Formentera. Zullen ons wel moeten haasten, nu Ibiza van al het snobisme en toerisme alreeds zo goed als onbewoonbaar is geworden. Maar vergeet de boeken, al zou je er eindelijk de hele Divina Commedia willen lezen. Alleen de Odyssee zou je er willen bezitten, in een uitgave die tegen zeewater en souvenirs van vogels bestand is. Of je er meer dan een paar zangen lezen zult? Mij leerden de planten, de koralen, de natuur meer dan de wijsgeren' heeft Picasso in Musée Grimaldi te Antibes ongeveer laten neerschrijven. Is het niet daarom dat men naar een onbewoond eiland zou willen, om de degeneratie door civilisatie niet meer aan den lijve te ervaren. Om verlost te worden van alle ijdelheid, waarvan de litteraire de meest lachwekkende is.
VAN DER PLAS - En moet ik het nog verantwoorden? Want als ik het lijstje zo eens bekijk zie ik dat er twee dichters volledig op staan: Hardy en Leopold. Gek, er zijn er natuurlijk veel méér van wie ik wel evenveel houd, geloof ik. Cummings, Ronsard, Eliot, Verlaine, St. John Perse, Auden, Hopkins. Maar van de meerste hiervan ken ik net genoeg uit mijn hoofd om ze verzameld te kunnen missen [in het uiterste geval natuurlijk]: en ik betrap mij er ook op dat ik, hun werk af en toe opslaande, steeds bij dezelfde gedichten stil blijf staan, die welke ik al uit mijn hoofd ken. Met Leopold en Hardy heb ik dat niet. Die zijn voor mij [en nu, hetgeen veranderen kan] de dichters in wie ik voortdurend het meeste nieuwe ontdek, die mij het vaakst kunnen verrassen, Leopold met zijn bijna - gaan - zwijgen, het fluisteren op de rand van de stille, en Hardy met zijn wanhoop-die-aan-het-woord-blijft, het praten, vertellen en zingen tegen een slaap zonder mensen in. En gek, het zijn ook de dichters die ik nooit [denk ik] uit mijn hoofd zal kennen: je leert ze niet van buiten, je moet ze gaan opzoeken, ze lopen te ver van de grijpbare werkelijkheid vandaan, het is er ijler, er is haast te weinig lucht om adem te halen. Nog iets: houd ik het uit met die tien? Wie zal het zeggen. Nu ken ik geregeld nog die merkwaardige, prettige spanning die een stapeltje nieuwe boeken, naast je stoel op de grond, je bezorgt; je gaat er voor zitten, je bladert ze een voor een door, het meteen aantrekkelijke uitstellend, even, voor straks als de stapel van links naar rechts is verhuisd. Dan komt de keuze: je pikt er al een of twee uit, waar je je het liefst mee bezig wilt houden. Maar om een uur of elf komt de moeheid en het gevoel van slapte en teleurstelling: hoe krijg ik die nieuwe boeken [en het gaat maar door, het gaat maar door] ooit gelezen, en waarom, wat is er voor schokkends, voor écht nieuws, wat maken ze méér waar van wat je al kent, wat zouden ze je wijs kunnen maken boven... Hardy b.v. of Leopold of de Prediker of... En je bent al naar je kast gegaan en hebt hem er al uit gehaald, een van de tien, en dat lijkt dan, zo laat, voor het slapen gaan, meer dan genoeg; dat maakt dan alle nieuwe boeken overbodig en de verwachting zinloos. Het staat er al, het is | |||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||
al gezegd, het leeft al en spookt. ‘Leeft er een voorovergebogen...’, ‘Ook dat is ijdelheid...’, ‘Toom van veulens ongetemd...’, ‘He used to notice such things...’.
HARRY G.M. PRICK - Lambert begeert te weten welke tien Van Deyssels ik mee zou nemen naar een eiland of waar dan ook naar toe waar ik van Lily en alle mensen verlaten mij uitsluitend aan boeken zou kunnen oprichten. Een enigszins malicieuse vraag, aan de beantwoording waarvan ik mij niet waag omdat ik aldus aan het fabeltje over de eenzijdigheid van mijn voorkeur een schijn van waarheid zou verlenen. Lambert weet trouwens wel beter. Hij heeft te vaak jaloerse blikken op mijn boeken geworpen om nu niet al bij voorbaat te vatten dat Van Deyssel wel als eerste, maar niet als enigste en laatste, in mijn bagage zou worden meegevoerd. Als eerste dus Van Deyssel en wel diens Gedenkschriften, een boek dat ik dolgraag zou willen uitgeven als deel zoveel van de Zwolse Drukken en Herdrukken, aanzienlijk vervolledigd en uitgerust met het rijkst en grappigst denkbare notenapparaat. De enige roman die in aanmerking komt zijn De boeken der kleine zielen van Louis Couperus. Als derde boek de bundel Tusschenspelen van Boutens, omdat ik eenvoudig niet meer zou kunnen leven zonder de mussen die baden in den hoek van 't plat of zonder het meisje met dood vogeltje. Datzelfde geldt voor bijna ieder gedicht uit de Tovertuin van Hendrik de Vries, al heeft Hier gaat een verhaal; ik wou 't nooit geloven mij lange tijd, en nu nog wel eens af en toe, beducht gemaakt voor het wandelen over binnenwegen in de schemering. Er was [en is] dan angst voor een stem, die uit een stenen paal zou kunnen komen. Pierre Kemp's Forensen voor Cythère zou ik speciaal meenemen vanwege het daarin voorkomende gedicht Levensangst, dat - worden er de rollen in omgekeerd [de he een she enz.] en de laatste regel ‘Zij gaat zijn nood voorbij en weigert zichzelf te leven’ omgezet tot ‘Hij gaat haar nood voorbij en weigert zichzelf te leven’ - mij jarenlang, véel te lang, een even onthutsende als verwijtende zelfherkenning was. Wanneer de Brabantse Herinneringen van Van Duinkerken voltooid en gebundeld waren, zou dat mijn zesde boek worden. Nu ik daarover nog niet beschikken kan, komt er ruimte vrij voor de verhalen van Tschechof. Waarom juist die van Tschechof en niet die van Poesjkin, Toergenjew of Gogol? Och, dat heeft zo, als bijna alles, een eigen geschiedenis. In De Tijd van 4 december 1948 schreef Van Duinkerken dat hij zich bijna een plichtverzaker voelde nu hij de laatste dagen voor Sinterklaas had doorgebracht met de Meisternovellen van Anton Tschechow in de uitgave van het Maneser Verlag te Zürich, omdat hij evenals andere mensen ook wel eens iets wilde lezen voor zijn plezier en niet omdat het ‘moest’. Nieuwsgierig naar het plezier van Van Duinkerken, leerde ik aldus Tschechow kennen en liefkrijgen. Daarom wordt hem, en geen andere van zijn landgenoten, de kans gegund om Van Duinkerken, toch hopelijk niet al te lang, naar beste vermogen te vervangen. Nummer zeven is het Journal van Julien Green, en nummer acht telt nog geen veertig bladzijden: Le Tendron, uit Madame Colette's verhalenbundel Le Képi. Le Tendron laat zich wellicht het best vertalen als ‘het rijpe bakvisje’ [‘tout son corps potelé proclamait sa mission urgente et crait aux amants: Délivrez-moi de moi-même, ou j'éclate!’], en dat is dan Louisette, het enige meisje uit een boek dat mijn hart sneller deed kloppen en waarvan ik dromen kon en ook werkelijk gedroomd heb. Misschien was het haar manier van lopen die mij in verrukking bracht [‘à grandes enjambées garçonnières’], vooral was het toch haar gezichtje: ‘un heureux visage, d'exubérants cheveux, des yeux non point mi-clos pudiquement, mais grands ouverts, le tout reverbérant la couleur du nuage’. Negen en tien? Dickens' Dombey and Son, Knut Hamsun's Mysterien. | |||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||
HAIMON - Zou mijn huis in brand staan, wat zou ik dan willen redden? De hele inventaris van een schrijver redden, zullen zelfs de meest charitatieve brandweerlieden dwaasheid en onmogelijk vinden. Ik denk dat huizen van schrijvers echt goed branden, met al dat papier, maar het brandt er veel te weinig. Hun huizen zijn, denk ik, niet hoog genoeg verzekerd om prijs te stellen op 'n flink fikkie. Ik zou in elk geval vóór de boeken naar mijn schilderijen snellen, en dan de hele kast met nog te voltooien eigen manuscripten beet pakken. Ja dat zou ik, en daar was dan niet eens enige ijdelheid bij. Ik zou mijn werk nemen, en het dan, eindelijk, uit 'n plicht van dankbaarheid gaan afmaken. Wat ik daarna zou gaan kopen. Heel nieuwe boeken, bijna niets meer terug willen, de eerste tijd, van de vijf kasten vol die nu mijn leven begeleiden, of toch Le grand meaulnes, en Der siebente Ring van George en Torquato Tasso van Goethe, en De oude man en de zee. En weer een paar deeltjes Claudel, de gedichten van Pierre Kemp. Ik zou toch weer een beetje in dezelfde richting, zonder systeem maar mijn voorkeur zit er in, beginnen te verzamelen. Op de duur stonden hier weer de ‘middeleeuwse’ Undsets en verschillende delen waarop in plechtige letters Ernst Wiechert staat gedrukt. Dan Steinbeck van The grapes of wrath en mijn goede Johan Daisne. Stop. Het lijstje met tien namen is vol. Jammer, want ik heb er beslist nog drie keer tien, die ik gauw weer, op kosten van de verzekering, uit de brand zou willen helpen.
JAN NAAYKENS - gevraagd naar zijn 10 boeken ontwikkelde meteen volgende dialoog:
Ik: Ze hebben me verzocht een antwoord te geven op de vraag: Welke tien boeken zou je meenemen, als je naar een onbewoond eiland zou verbannen worden? Andere ik: Dat is een academische en dus idiote vraag. Bovendien is ze ontstellend ouderwets. Weet je nog, dat je al in je eerste jeugd tesamen met je vrienden heel wat uren hebt doorgebracht met het beantwoorden ervan?Ga naar voetnoot*
Ik: Dat was heel genoegelijk.
Andere ik: Ook genoegelijke vragen kunnen gevaarlijke vragen zijn.
Ik: Verklaar je nader.
Andere ik: Deze vraag leidt zo gemakkelijk, bewust of onbewust, tot zelfbedrog. Want ze vormt een soort gewetensonderzoek. En bij een gewetensonderzoek tracht je jezelf, al dan niet met opzet, in een zo gunstig mogelijk daglicht te stellen. Je moet een heilige zijn of abnormaal om op deze regel een uitzondering te maken. Voor zover ik weet ben je het een noch het ander.
Ik: Wat heeft in godsnaam deze vraag met een gewetensonderzoek te maken?
Andere ik: Uit het antwoord op deze vraag kun je heel wat conclusies trekken, die een goed gewetensonderzoek ook geeft: op welk punt bevind ik mij; in welk geestelijk klimaat leef ik; hoe ben ik hier gekomen en hoe is het uitzicht op de toekomst; wat ben ik - wie ben ik? Je maakt een balans op en maar al te gauw ben je geneigd door een slinkse beweging de schaal in je voordeel te laten doorslaan. Het wordt nog erger, als je weet, dat | |||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||
buitenstaanders je gewicht trachten af te lezen; zoals hier het geval zal zijn. Dan loop je het gevaar, dat je antwoord het karakter krijgt van een sollicitatiebrief, druipend van zelfverheerlijking en zelfvoldaanheid. Je ijdelheid gaat je parten spelen. Je vindt een ‘ongezochte’ gelegenheid te schermen met je eruditie of erger nog: met een niet-bestaande voorgewende eruditie, namelijk door hoog op te geven van boeken en dichters en denkers, die je niet gelezen hebt, nooit lezen zult, maar waarvan je weet, dat het tot de bon ton behoort, ze gelezen te hebben. Je siddert al bij de gedachte het antwoord te moeten schuldig blijven op vragen als deze: ‘Wàt, heb je Françoise Sagan niet gelezen? Zeg, wat denk jij nu in alle oprechtheid van James Joyce? Hoe zie jij de relatie tussen Le trahison des clercs en Mandarijnen op zwavelzuur?’ Je voelt je naakt als een kikker en je tracht je schaamte te bedekken door er omheen te praten of er op los te liegen in de brutale hoop, dat je tegenspeler deze auteurs of deze werkers evenmin gelezen heeft. Ik wil maar zeggen: Er is niets zo moeilijk als objectief tegenover jezelf te staan.
Ik: Ik geef toe, dat me dat altijd bijzonder moeilijk is gevallen. Daarom vrees ik, om op ons onbewoond eiland terug te komen, dat ik die vraag niet objectief kan beantwoorden. Maar ik zou misschien de moeilijkheden kunnen omzeilen.
Andere ik: Escapisme is altijd een markante karaktertrek van je geweest. Ik ben benieuwd hoe je nu weer de dans probeert te ontspringen.
Ik: Ik zou die vraag willen ontdoen van haar academisch karakter. Ik zou ze willen beantwoorden, alsof het een reële vraag was over reële omstandigheden. Het gewetensonderzoek vervalt daarmee.
Andere ik: Een meesterlijke oplossing! Je verloochent dus de boeken die je het liefste zijn - de auteurs die je leven geheel of gedeeltelijk hebben bepaald, die er vorm en gestalte aan hebben gegeven?
Ik: Dat valt nog te bezien.
Andere ik: Steek dan van wal.
Ik: Voor ik begin wil ik opmerken, dat ik de Bijbel hors concours wil laten. Ik geloof dat dit Gods Woord is, boven en buiten elke menselijke maat verheven. De Bijbel moet in het hart geschreven staan.
Andere ik: Is dat bij jou het geval?
Ik: Zwijg stil! - Daar gaat ie dan. Robinson Crusoe lijkt me onmisbaar. Het is een volmaakte handleiding, hoe men op een onbewoond eiland in leven blijven kan.
Andere ik: Lord Baden Powell's handleiding over de kunst van het verkennen is meer up to date. Maar goed: ik geef toe dat Robinson Crusoe zich prettiger lezen laat. Vervolgens?
Ik: Een uitnemend culinair handboek mag niet ontbreken. | |||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||
Andere ik: Hoe kom je daar bij?
Ik: In het jaar 1943, toen ik gelijk zovele anderen, moest leven van taptemelk en klef roggebrood, las ik Llewellyn's: ‘Hoe groen was mijn dal.’ Zijn plastische beschrijvingen van overvloedige en veelzijdige maaltijden riepen onvergetelijke visioenen in me op. Op het onbewoonde eiland zal de situatie hetzelfde zijn Dus Brillat-Savarin gaat mee.
Andere ik: Ben je niet bang voor zijn vak-jargon, en dan nog wel in het frans?
Ik: Je hebt gelijk. De Culinaire Winkler Prins lijkt me een praktischer keus. Dat is bovendien een onuitputtelijke bron. En dan, ten derde, zou ik mij voorzien van een universeel schaakboek. Dat is een fantastisch wapen in de strijd tegen de eenzaamheid.
Andere ik: Dat idee is niet van jezelf. Dat heb je ontleend aan Zweig's Schachnovelle.
Ik: Is het daar te slechter om? Ik blijf bij mijn besluit.
Andere ik: En welk schaakboek kies je?
Ik: Dat laat ik Max Euwe of Mr. Straat uitmaken.
Andere ik: Ga verder
Ik: De memoires van Churchill zou ik ook meenemen. Hij heeft me maandenlang gehypnotiseerd. Die man schrijft een gebeeldhouwd proza. Hij is zowel groots als infantiel heroïsch als belachelijk, meeslepend als vervelend, weerbarstig, onverzettelijk, lenig en toch gespierd - ga zo maar door. En als je achteraan bent, ben je weer vergeten wat je vooraan gelezen hebt. Je kunt steeds opnieuw beginnen.
Andere ik: Dat is belangrijk op een onbewoond eiland. Maar waar is de ware spiritualiteit, de filosofie, de...
Ik: Wil je dat ik de Summa Theologica meeneem? Of de Divina Comedia?
Andere ik: De eerste begrijp je niet, de tweede heb je terzijde gelegd toen je er driekwart van gelezen had. Je maakte het voornemen hem spoedig uit te lezen - nietwaar?
Ik: Toch nog een gewetensonderzoek? Mea culpa dan! Maar je weet, dat ik ‘De Heer’ niet missen wil.
Andere ik: Van Jericho?
Ik: Geen blasfemie op deze plaats. ‘De Heer’ van Guardini. Een supreem boek. En dan wellicht: de Navolging. Of Augustinus' Belijdenissen.
Andere ik: Daar meen je niets van.
Ik: Accoord. | |||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||
Andere ik: Denk aan je practische opzet: zoek het eens in de litteratuur, bij boeken of schrijvers die je troosten, je op de een of andere wijze fascineren, verrukken, je van jezelf losscheuren, je mateloos ergeren, etcetera etcetera...
Ik: Geloof je werkelijk dat, wat met een fraai woord belletrie genoemd wordt, tot de onmisbaarheden des levens behoort?
Andere ik: Er is veel geschreven, dat wereldwijd uitstijgt boven de beperking, die het woord belletrie in zich besloten houdt.
Ik: Je hebt gelijk. Ik kies zonder aarzelen. Homerus en Shakespeare. Wat moet er na hen nog geschreven worden? Omvatten zij en bevatten zij niet alles? Episch, dramatisch, lyrisch...
Andere ik: Hou op met je kwalificaties. Poelhekke's woordkunst verschaft de rest wel. Wat denk je van een roman?
Ik: Romans, laat me eens zien. Faulkner? Huxley? O'Henry? Hemmingway? Of Dickens, Greene of Robert Graves? Of Rabelais, Green Giraudoux? Misschien Kleist of Kafka. Joseph Roth, Gertrud von Le Fort? Nee, het zal wel een der Russen zijn. Andere ik: Ben je nu aan het opscheppen? Of was je van plan een cataloog-à-la-Coebergh samen te stellen? Maar goed. Je hebt kasten vol romans gelezen. De meeste zijn door je geheugen gevallen als door een zeef. Enkele blijven erover, waar je met onverdeelde vreugde aan terug denkt, al dan niet met gêne: ‘Tijl Uilenspiegel’ van Charles de Coster. Het eerste deel van Don Quichot. Radiguets ‘Le diable au corps’ en ‘De drie Musketiers’. Waar blijven de Russen nu?
Ik: De verhalen van Tsjechov...
Andere ik: Romans s.v.p.
Ik: ‘De dode zielen’ en ‘Schuld en boete’ en ‘De gebroeders Karamazov’, ja, dat ook. En...
Andere ik: Begin je weer? Luister nu eens goed: welke roman heb je twee, of drie, of vier keer gelezen? Vele malen maakte je het voornemen: deze lees ik nog eens. Het is er nooit van gekomen. Is er misschien een, waarmee dat wel het geval was? Een boek, dat je, in een verloren moment, liefkozend uit je kast neemt, het dan willekeurig openslaat en meteen de wereld om je heen vergeet? Doe je dat met een Rus?
Ik: Ik heb het: ‘Le grand Meaulnes’. Dat zou ik van buiten willen leren.
Andere ik: Neem het dan mee.
Ik: Akkoord. - En nu, eindelijk, de poëzie.
Andere ik: O hemel, moet nu die hele wereldwijde scala opnieuw doorlopen worden? Maak het kort s.v.p. En nog korter. | |||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||
Ik: Ik blijf aarzelen tussen Li-Tai-Po, Omar Khayyam en François Villon.
Andere ik: Laten we dobbelen.
Ik: 't Is Li-Tai-Po.
Andere ik: En in Nederland, is daar niets geschreven dat Uwe Hoogheid behagen kan?
Ik: Jawel, jawel. Hier aarzel ik zelfs geen moment. Het wordt ‘Augustinus’ van F. v.d. Meer. Dat boek loopt over van voortreffelijke eigenschappen. En daarbij is het toevallig nog geschreven in het machtigste Nederlandse proza van de 20-ste eeuw, mijzelf en de redaktie van Roeping ten spijt. En nu ik me toch aan het haasten ben: ik neem tenslotte ook nog mee: ‘Les voix du silence’ van Malraux. Als herinnering aan het visuele deel der beschaving dat ik de rug toekeer.
Andere ik: Recapituleer eens even.
Ik: Het zijn dus: Robinson Crusoe, de Culinaire Winkler Prins, een schaakboek, de Memoires van Churchill, De Heer van Guardini, Homerus, Shakespeare, Le grand Meaulnes, Li-Tai-Po, Augustinus en Les voix du silence.
Andere ik: Dat zijn er elf.
Ik: Dan moet onze goede Robinson Crusoe helaas het veld ruimen. Au fond herinner ik me wel, hoe hij de moeilijkheden het hoofd geboden heeft.
Andere ik: Hè hè, we zijn er dus.
Ik: Ma foi! De sprookjes van Andersen wil ik ook niet missen! Zou ik Churchill misschien...
Andere ik: Hou nu maar op. Geef liever een antwoord op deze vraag: ben je, dank zij je slinkse laveertechniek nu werkelijk objectief tegenover jezelf geweest?
Ik:......
Andere ik: Ik wens je een goede reis!
HAIMON - Wanneer ik echt ergens behoefte zou hebben aan boeken, dan niet op 'n eiland, al is dat onbewoond, want wat moest je daar met boeken beginnen. Ik geloof dat men ze meer nodig heeft in de steenwoestijnen der moderne steden. Daar zou ik naar boeken hongeren. Maar zouden het dezelfde zijn die nu mijn voorkeur hebben. Nee, denk ik, ik zou daar boeken willen als harde, moderne schilderijen. Niet ‘Le grand Meaulnes’ maar ‘Les conquérants’, niet Ernst Wiechert maar Willem Elsschot, geen Tasso van Goethe, maar iets van Ibsen of Lorca. Wat doet Pierre Kemp in Amsterdam-West? Zou het daar Holthusen moeten zijn? Steinbeek moet het daar ook doen, maar Daisne is daar minder op zijn plaats dan Piet van Aken met zijn meesterwerkje ‘Klinkaart’. Undset moet blijven, omdat ik er zo van gehouden heb, maar Maxim Gorki, die meer schreef dan | |||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||
De Moeder, zal het daar beter doen. Zou ik Mauriac of Greene daar boven Claudel verkiezen, in die steenwoestijn, waar, moest ik daar wonen, ik mij erger ontheemd zou vinden dan op een totaal onbewoond eiland?
LOU VLEUGELHOF - Met tien boeken naar een onbewoond eiland! Ik geloof dat ik geen enkel boek mee zou willen nemen, behalve misschien Robinson Crusoë om wat savoir vivre van het onbewoond eiland te leren. De gedachte echter nooit een Vrijdag tot gezel te zullen krijgen zou me murw maken, zodat ik Robinson maar thuis zal laten. Er is nog een atavistisch survival in me, dat eerbiedig fluistert: En de Bijbel dan...? De Bijbel is een boek dat te veel weerstanden in me oproept om het in eenzaamheid te kunnen genieten. Wegens onmogelijkheid tot discussie moet de Bijbel thuis blijven. Mijn vingers gaan langs de ruggen van enkele kloeke ouwetjes, die al eeuwen getrotseerd hebben: Homerus, Plato, Vergillius, Shakespeare, Rabelais, Racine... Er wolkt stof op, als ik de Ilias opsla. Andra moi ennepe, Mousa... Ik zie een klas vol hoofden, gebogen onder de ballast van Griekse woordkluwens, de Muze fietst langs als een meisje met een gezicht dat warm is van de late septemberzon; haar fietsbel bezingt een wereld die begint bij de openstaande balcondeuren; ik luister eerbiedig naar de galmende heldentoon van de leraar en hoor weer mijn eigen bange stem die de daden der helden kapot scandeert. Ilias, ik klop het stof van je stalen krijgerpantser en zet je terug naast het Gastmaal van Plato, waar ze zo veel praatten en zo weinig aten. Ik wil geen herinneringen meenemen naar een onbewoond eiland. Ik tuur langs de rijen geduldige boekenruggen, de bonkige ruggen der meesterwerken ‘die je gelezen moest hebben,’ de verkleurde ruggen der Tachtigers, de zwarte ruggen van de moderne romans, de glasharde ruggen der detectives, de slanke leesten der dichtbundeltjes, alle zitten ze vol herinneringen. Herinneringen aan haren vol duinzand, aan zieke regendagen, aan nachten doorlicht van spanning, aan vrienden in een heet vertrek vol rook. Ik zie ervan af om iets mee te nemen. Ik wil alle herinneringen begraven laten tussen de bladzijden, tussen de regels, onder de beschermende laag stof, die jaarlijks veiliger wordt. Zal ik dan niets...? Nee. Op een onbewoond eiland leef je het gelukkigst in berustend, wijs analfabetisme. Ik zou mijn boekhandelaar kunnen vragen naar het handboek: Hoe Word Ik Weer Analfabeet? Als er tot nu toe nog geen imbeciel is, die dit boek heeft geschreven, zal ik een uitgever beloven het te schrijven tijdens mijn verblijf op het onbewoonde eiland, op voorwaarde dat ik daarna terug mag keren in de bewoonde wereld.
JAN BOELENS - In dit atoomperk kun je alles verwachten. We zijn dan ook steeds in verwachting en er moeten nog veel zichtbare creaties die anderen en onszelf kunnen helpen, geboren worden. Heel anders dan anders worden we opnieuw geboren op een onbewoond eiland. Er zijn geen mensen en dat is op zich reeds verschrikkelijk. Maar als kompensatie onthult de geest zich binnen de grandioze omheining van natuurlijke dingen naar de expansie van de reflexie. Ach, neem daarom behalve de bijbel, alpha en omega van de schepping, geen boeken mee. Immers met al die boeken zal men aan nostalgie dood gaan naar die boeken die men niet heeft meegenomen. Neem daarom beste zusters en broeders die hunkeren naar literatuur en daarom zo dikwijls vergeten te hunkeren naar existentie, geen ‘werken’ mee. Wijsheid en tot vorm geworden liefde vindt U in de schepping van het onbewoonde eiland zélf. Ik zou desgevraagd een onbeschreven boek | |||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||
willen meenemen, om dit vol te schrijven met handerd en een reflexies, proza, poëzie, dialogen [sic] en elegieën, omdat op een onbewoond eiland de gebonden tijd tot vrije tijd is geworden. Want zó levend op een onbewoond eiland zul je uitgroeien, mits je geen zoetelijk stuk speculaas bent, tot een exact levende en menselijke kompositie, waarvan de musische delen daadwerkelijk en beurtelings aaneengevlochten zijn en gevormd worden door brokstukken Pascal, Heidegger, Hölderlin en Kierkegaard. Neem geen boeken mee want die zul je uiteindelijk minder missen dan de mensen.
N.B. Neem zeker een kookboek mee om je lijfelijk in stand te houden. Overigens leer je op een onbewoond eiland heel spoedig slootwater drinken, de eigen natuur zal daar tot natuurlijheid worden. Ach, wat is er aan de hand met Pascal, Heidegger etc. etc.??
HAIMON - Misschien heb ik de opgave niet goed begrepen en ben ik nog het boekje te buiten gegaan. Tien boeken moesten we meenemen naar dat bekende eiland Nergenshuizen. Is de Bijbel een boek? Hij is veel meer. Telt dus niet mee. En 'n woordenboek? Is 'n hulp om boeken te maken. Dus tien boeken: Van m'n eerste zelf-verdiende rijksdaalder verdiend met verven kocht ik Zuid-Zuid-West. Ik las Helman's jeugdboek wel twintig keer van a tot z. Dat moet dus mee, uit piëteit. [wat kan mij tenslotte de officiële literatuur schelen] 2. Cornet van Rilke. 3. Le grand Meaulnes van Alain Fournier. 4. De oude man en de zee. 5. Des einfache Leben. 6. Odyssee. 7. Plato: Phaidros. 8. Divina Commedia. 9. Das Kapital van Marx [wil ik eindelijk wel eens helemaal lezen; op zo'n onbewoond eiland kan het geen kwaad bovendien.] 10. Bloemlezing met zoveel mogelijk Nederlandse gedichten na 1880. Is dit lijstje nu echt mijn litterair verlanglijstje. Oh-la-la. Mijn bibliotheek bestaat uit 2000 boeken en ik heb nog lang niet wat ik hebben wil. De boekhandel ziet het aan mijn neus en bestookt mij met catalogi die mij steeds meer doen verlangen eens 'n dikke pool te winnen. |
|