bulldozer als Jop Pollmann of een man als Jan Beerends.
Voor Verhoeven en Pollmann sprongen zo maar, al schijvende, de karakteristieken op mijn papier. Voor Beerends wou het niet lukken. Ik dacht even aan het woord fanaticus, maar dat is niet goed. Beerends heeft fanatiek voor de verwerkelijking van zijn idee gevochten, maar dat is wat anders. Hij is een veel genuanceerder en ook een veel wijzer mens dan doorgaans met het woord fanaticus wordt aangeduid. Hij kan een zachtzinnig dromer zijn, een zachtmoedig humanist. Maar als hij iets wil, dan wil hij het ook, en wie zich ontpopt als zijn tegenstander, die zal het weten. Hij kan buitengewoon poëtisch wezen, maar ook een harde en handige zakenman, een allerbeminnelijkste gesprekspartner en een terrier-achtige onderhandelaar.
Een gecompliceerd man. Maar het is dan toch maar in de allereerste plaats aan hem te danken, dat Drakenburgh er staat en dat het volkshogeschoolwerk onder de Nederlandse katholieken vorm heeft gekregen en steeds meer vorm krijgt. En wat daarvoor nodig is geweest, wat hij daarvoor heeft moeten doen, kunt u zich eenvoudig niet voorstellen. Ook dit klinkt misschien wat overdreven, maar ik weet wat ik schrijf, ik heb het nu jaren lang vaak genoeg van nabij meegemaakt, zo is het: u kunt het zich niet voorstellen. En dat was dan in eerste instantie alleen nog maar om Drakenburgh er te laten kòmen. Daarna kwam iets dat nauwelijks minder moeite kostte: het moest er blijven, het moest werken, het moest zijn plaats vinden, het moest overtuigen van de bijzondere betekenis van zijn taak, het moest beantwoorden aan de verwachtingen die het zo vrij was te wekken.
Ook dat is gebeurd en ook dat was in de allereerste plaats het werk van Jan Beerends. Ik zit zelf in het Drakenburgh-bestuur, maar ik weet heel zeker dat niet één van de bestuursleden zich te kort voelt gedaan wanneer hij dit leest. We zullen ons samen hoogstens een beetje schamen, omdat wij hem zo vaak alleen hebben laten ploeteren. De narigheid bij zulk soort zaken is alleen, dat je je als bestuurslid eerst echt actief gaat voelen als er iets mis dreigt te lopen. Maar het liép niet mis, integendeel. Soms zei hij wel eens mismoedig, dat hij het nu echt niet meer voor elkaar kreeg. ‘Je raakt op een gegeven moment uitgeput’, zei hij. Ja, knikten wij, en dan hebben wij best wel eens wat gedaan - ik maak uitdrukkelijk een positieve uitzondering voor de tegenwoordige penningmeester - maar ik geloof dat we achteraf soms toch het gevoel hadden, dat het nauwelijks nodig was geweest.
Het was en is zijn eigen schuld. Niemand gelooft hem als hij zegt dat hij het niet meer kan. Hij doet het toch. En om dit alles, dat hij tóch doet, verdient hij in ons culturele maandblad royaal en uitdrukkelijk hulde. Want wat dat allemaal is, kunt u zich niet voorstellen. Het is de leiding van een restaurant, het is baas-zijn over een hôtelbedrijf, het is eindeloos donderjagen met officiële