| |
| |
| |
Daaldreef
Gedichten
Cyclus
we werden samen lente tussen lakens
je adem stokte in mijn keel
de herfst komt voor we weten
er vielen kleuren voor mijn ogen
je mond verschaalde toen je ademhaalde
dansten wij samen winter;
mijn wervels vroren tintelend aaneen
en samen zijn wij langzaam ingesneeuwd.
| |
| |
| |
Criterium
Er is 'n hemelsbreed verschil:
de ene vrouw wil wachten op de nacht
of je gelooft in vogels van belang;
'n derde zegt alsof ze bloemen steelt:
‘Bouw mij 'n bungalow van trilbeton
'n bunker waar geen horizon
de ramen manshoog opgeschoven.’
Er is 'n hemelsbreed verschil
en luisteren naar liedjes van belang.
| |
| |
| |
Parc de monceau
'n Dove tuin in 't heet rumoer
van boulevards en pleinen;
hun regen tot de mulle paden;
'n omgevallen stoel, 'n hond.
Twee nonnen lachen luid en vrij
ze worden gaarne uit de droom geholpen:
ze slaan ontzet 'n kruis,
hun witte handen voor hun preveltanden
als langs de kant 'n neger met 'n vrouw
als 'n trompet vergeten in z'n armen
| |
| |
| |
Meisje
Soms valt je dichtheid als een mantel weg
en wordt je lichaam transparant als glas:
languit achter je huid staan,
soms staat het wuivend in je lengte-as.
rekt het zich uit in je huid,
het praat onmondig met je lippen mee
en in je ogen kijken zachter
twee kinderogen mee door je pupillen;
beweegt het kind zich schrijlings door je passen,
nooit rent het juichend voor je uit,
nooit raakt het bij je schreden achter.
Als ik het kind wil strelen
volgens adembenemende lijnen,
en heel je lichaam wordt opnieuw compact.
| |
| |
| |
Cantilene
De maan hing als 'n kleine Reine Claude,
een vruchteloze vrucht, verboden
van de aanvang af en nimmer aangetast.
Nochtans werd deze nacht de vrucht verrast,
als had een donkere godin op dwaaltocht
ten halve in de Reine Claude
Zo beet de faun in bloemen, donkerrode,
de sater die in 't weerloos bloesembed
zich wentelde in lange schaterlach;
zijn zwarte haren striemden de cyclamen
tot een gestalte rees aan hoge ramen,
een hand sloeg hard de ruit:
de faun verhief zich zuchtend met zijn buit
van donkerrode knopcyclamen;
loom duizelend verdook hij in de bramen.
Toen ruiste er 'n reinigende regen.
| |
| |
| |
Liever
daar komt de beruchte ontuchtige
hij lijkt vroom op het eerste gezicht
maar in het geheim is hij slecht
[men overdrijft zo licht]
dan dat men terecht zegt:
matig in vrouwen en kinderen
hij leidt 'n rustig leven.
'n asceet, 'n profeet van gehalte
kniel neer, we zijn gered
moet men het niet vertrouwen:
en als het zo was zou men zwijgen
daar komt de beruchte ontuchtige
| |
| |
| |
Vogelbrood
ga ik mee in de zon staan wachten
of er 'n vogel in wil wonen.
zal ik blij zijn en zingen
Ik zal hem met mijn handen
bewaren voor wind en regen
wat kruimels op m'n lippen laten
's Nachts als de vogel slaapt
- z'n adem streelt als water langs m'n tong -
schrijf ik voorzichtig op 'n blad
| |
| |
| |
Dmitri 1
laat ik verdwijnen naar 'n land
waar niemand last heeft van m'n lusten.
‘Indien uw hand u ergert hak ze af,’
wie met mij slaapt verdrinkt
tussen de lakens van alleen vergeten.
Ik ben getekend, ik schrijf mijn naam
met bloed in de schaduw van je schoot.
voordat mijn naam verminkt
tussen leven en dood komt staan.
| |
Dmitri 2
's Nachts joeg hij zijn paard
vloekend dat de einder te klein was
hij reed daverend door smalle dorpen
nooit struikelde het paard
nooit werd hij afgeworpen.
het was zijn liefste wens
hij was gedoemd te leven.
| |
| |
| |
Dmitri 3
Hij stuurde 'n stalen vogel
Hij zat beschonken tussen de kompassen,
hij ademde de uitgestoten gassen
ik wil te pletter vallen.
Hij vloekte tegen meters en getallen
en sloeg het glas aan scherven,
maar vallen deed hij niet,
| |
Dmitri 4
verschrikkelijke namen in de tafels
van elk café maar niemand las het.
Hij sloeg ter aarde wie hem niet beviel.
Hij nam de dochters van de waard
en zoende openlijk de vrouwen;
men schreeuwde dat zal je berouwen,
en lag vergeten onder tafel,
soms sleepte hij zich kreunend naar de goot,
hij was ten leven opgeschreven.
| |
| |
| |
Dmitri 5
Zij riep: werp je mes weg,
verjaag 't paard met 'n zweepslag,
laat de straaljagers zonder jou stijgen.
Het mes trof 'n vogel in vlucht,
het paard stortte in 'n ravijn
er vielen stalen scherven uit de lucht;
ik ben vuur: hoe wil je mij branden?
ik ben zee: hoe kan ik verdrinken?
ik sla je de wapens uit handen,
je schuilplaats achter rode zonden
sta rustig in het teken van mijn schoot:
je zult je naam bij monde van 'n kind
helder als water vernemen.
|
|