| |
| |
| |
Heere Heeresma
Maeson en Maeson
Een Verhaal
een fase
Toen nu Maeson A.B. - Absalom voor intimi - die ochtend zijn direktiekamer op de bovenste verdieping van het hoge, elegante gebouw aan het Columnist Briggecanal betrad rook hij een lichte schroeilucht. Weliswaar niet sterk maar toch doordringend genoeg om er enige aandacht aan te besteden. Nog voor hij zijn jas uittrok liep hij daarom naar de stoomverwarming, voelde even, keek in de smalle schemerige gleuf tussen muur en radiator waar hij papiertjes, elastiekjes en paperclips ontdekte - wat hem nauwelijks vermocht te ergeren, - en bevond toen alles in orde.
Terwijl hij zich eindelijk van zijn jas ontdeed dacht hij dat die schroeilucht waarschijnlijk gelijk met hem door de dienstingang was meegekomen. Er hingen daar in de vroege ochtend altijd allerlei geurtjes die pas in de loop van de dag door het bezielend koffiearoma enigermate werden overheerst.
Voor de spiegel in de garderobe bekeek hij even zijn kogelronde figuur en streek werktuigelijk over de wat lubberende zakken van zijn kolbert waarbij hij zich herinnerde tegen elven zijn broer van het vliegveld te moeten halen. Ongewild zuchtend liet hij zich neer achter het spiegelend wateroppervlak van zijn bureau, steunde een knie tegen de glazen rand en bleef toen in deze jongensachtige houding onbeweeglijk zitten. Dit was het gevreesde ogenblik waarin hij tot zichzelf kwam en dat hij elke ochtend trachtte uit te stellen tot de volgende dag. Elke morgen was hij nog voor het openschuiven der slaapkamergordijnen al uit zijn bed. Douchen en kleden eisten niet meer dan een kwartier; eten deed hij in dezelfde tijd. Zijn partikuliere post puilde dan al uit zijn jaszakken en hij was vroeg genoeg om zo hard hij wilde over de nog verlaten betonbaan naar zijn kantoren te rijden waar hij immer als een der eersten aankwam. Dat hij deze snelle handelingen dag aan dag volhield - de zondag vormde hierop geen uitzondering al verveelde hij zich daarna dan ook - kwam echter niet voort uit een overmaat aan ijver of ook maar plichtsbetrachting maar diende alleen om te voorkomen dat hij in een onbewaakt ogenblik zich zou afvragen wat hem eigenlijk bezielde. Het zou hem sprakeloos het bed weer indrijven en wekenlang uit zijn doen brengen. Kwalen zouden hinderlijk worden en slechts de uiteindelijke verveling zou hem na nachtelijke krises weer tot zijn werk kunnen aanzetten. Een vorm van eigenbelang dus die hem tussen twee kwaden het beste had doen kiezen. Wel vroeg hij zich af of, nu hem een tussenweg was afgesneden, er wel van een kiezen sprake was geweest want het ochtendritueel van het
| |
| |
tot zichzelf komen was hem eveneens zeer onaangenaam. Afgezien van een tergende slaap die hij onder het rijden al met geeuwen en rekkingen onderdrukte was er nog het nivelleren van de altijd weer kleine onvoorziene gebeurtenissen die niettegenstaande grote omzichtigheid bij de snelle run de dag in, steeds maar plaats bleven vinden. Voorvallen die schijnbaar niet te vermijden waren en die eindeloos in zijn herinnering door bleven zeuren, zijn aandacht voor het werk dreigden te ondermijnen: Kortom, antwoord eisten.
Zo was er vanochtend die lekkende douche. Niet noemenswaard of ook maar gestaag doch soms ineens, een flinterdunne straal. Geen condens in of op de leiding maar duidelijk het vollopen van de broes die, verzadigd, zich ineens ontlastte. Dit kleine euvel was voor hij het zich gesteld had opgelost. Hij zou een van de monteurs die toch maar in de kantine op het gebrekkig funktioneren van de stoomverwarming zaten te wachten naar zijn huis sturen. Hoewel hij bij dit besluit het gevaar niet onderschatte dat de monteur bij het bespeuren van mogelijke intimiteiten als een versleten kamerjas of een glibberige zeeprand daar wel eens dankbaar gebruik van zou weten te maken bleef hij daarvoor toch onverschillig.
Dan was er die rommel achter de radiator. Hier ging het niet om een oplossing maar om het konstateren van een verzuim. De reden in hemelsnaam.
Er was als altijd een zee van mogelijkheden die een keuze minstens raadselachtig maakte. Het leek hem echter onverstandig te veronderstellen dat het hier slechts een slordigheid betrof. Slordigheid in de direktiekamer, het grote allesverterende vuur, was onaannemelijk. Waarschijnlijk dus schroom. Misschien wel de mistieke vrees van een korveeër die in deze ruimte alles slechts nog in een geweldig perspektief kon zien; staande in de deuropening waar hij tenminste nog voeling kon onderhouden met de gang, vertrouwd grensgebied. Die eenvoudige overbekende paperclips kon blijkbaar ineens een boodschap verbergen of een klein stalen hulpmiddel zijn; aanwijzend de organisatorische passaat die gehele afdelingen met machines, meubilair en al van verdieping naar verdieping voor zich uitdreef. Papiersnippers werden dan al ras loonkwesties en elastiekjes behoorden dan nog slechts tot de nonchalante attributen van een direkteur.
Tevreden met zijn visie besloot hij het verzuim niet te rapporteren.
Maar hij bevond zich nog lang niet op dat uitgestrekte vrolijke strand waar hij behaaglijk achteroverleunend in de frisse koelte van een ventilator de dag kon overzien. Het was dat andere dat hem, nota bene met jas en hoed nog aan, had overvallen en dat zich door zijn kleine gedachten niet had laten verdringen maar penetrant als een schroeilucht zich had gehandhaafd. Hij sperde de ogen wijd open, menend dat hij met gesloten ogen had zitten denken hoewel hij onafgebroken naar de kalender had gestaard, en snoof. De schroeilucht bleek aanwezig. Verraderlijk zweefde de damp, in lange linten waarschijnlijk, door
| |
| |
het vertrek. Zo dat hij soms meende dat het toch gelukkig slechts verbeelding was geweest, maar een lichte beweging van hoofd of arm was voldoende: Het was er weer, weemakend en tergend.
Hij stond op, liep naar de ramen als om te kontroleren dat ze gesloten waren en belde toen het ketelhuis. Maar nee, de heren wisten van niets. De rookkanalen waren geveegd en alles was al op orde. De roosters waren uren geleden trouwens al schoon gemaakt en meneer moest toch weten dat ze dat altijd met gesloten deuren deden. Ja, al stikten ze haast, al vielen er doden; de deuren bleven zoals de regels dat voorschreven gesloten.
Hij dekte zijn aftocht met de mededeling dat hij een strenge kontrole zou overwegen waarbij dag en nacht onverwachte bezoeken zouden worden afgelegd in dat schunnige sousterrain en hing op.
Nee, het was geen verbeelding. Hij voelde duidelijk een lichte misselijkheid. Hij opende de zware, eikenhouten deur naar het trappenhuis waaruit een golf van geluidjes hem tegemoet spoelde. Tikkende liften, hollende voeten, stemmen. Diffuus viel het licht door de geweldige glas- en loodramen maar toch sterk genoeg om de T.L. garnituren onmachtig te doen trillen. Langzaam liep hij de roodbeloperde gang af die geheel verlaten was. Hier, op de hoogste verdieping, vijftien etages boven de grond, waren alleen de bijzondere afdelingen gevestigd. De bureaus van zijn rechtskundig adviseur, hoofden van de onderscheidene kantoren en de onderzoekruimte van de bedrijfsarts. Zelfs de personeelsafdeling, werk dat toch zijn volle belangstelling genoot, had hij geweerd. Alleen diegene waar hij het meest mee te maken had doch die uit hoofde van hun functie er vrijwel nooit waren hadden hier hun kamers. Het gaf hem het prettige gevoel geisoleerd te zijn zonder dat het hem nutteloos en overbodig dreigde te maken.
Op het trappenhuis bleef hij staan. Ook hier geen noemenswaard gevaar voor overrompeling. Slechts een van de liften reikte tot deze etage en was dan nog uitsluitend bestemd voor hem en zijn haast imaginaire staf. De gang liep weliswaar door; eerst langs enkele ontruimde kamers tot aan de glazen deuren van de daktuin, maar hij verkoos hier te blijven en te luisteren naar het knallend dichtslaan van de liftdeuren. Geluid dat hij als represaille van een door voorschriften getergd personeel wel kon waarderen. Terwijl hij overwoog om over de borstwering heen in de eindeloos zigzaggende geul naar beneden te gluren - niemand zou hem herkennen, slechts een silhouet tegen het glazen bovenlicht voor de zonderling die zich in allerlei bochten zou willen wringen om ook eens naar boven te kijken - ontdekte hij ook hier de schroeilucht. Even overviel hem de vrees dat het ergens brandde. Zoiets als kabels die kortsluiting maakten of houtwol dat onder de vloer lag te smeulen. Hij raadpleegde zijn horloge. Tijd dat het gebouw volledig door een onoverzichtelijke mensenmenigte in bezit was genomen die in het minste of geringste aanleiding zouden vinden om het alle
| |
| |
aandacht te schenken. Op deze wijze werd elk gevaar snel gelokaliseerd. Al geamuseerd overdacht hij hoeveel van die blusapparaten aan de muren - rode beloften had hij ze eens horen noemen - dan bedrijfszeker zouden blijken. Drentelend, het enige voortbewegen dat hem paste, ging hij weer terug naar zijn kamer en sloot de deur af. Om half elf belde hij zijn secretaresse. De schroeilucht was hem te sterk geworden. Zwevend en misselijk zat hij in zijn stoel. De rapporten waarmee hij bezig was in een beweging in de la vegend. Terwijl hij wachtte, machteloos achteroverleunend in zijn bureaustoel, dacht hij dat hij het raam had moeten openen, de ventilator inschakelen. Waarschijnlijk lekte de radiator toch maar rook stoom zo? Verbaasd zat hij enige tijd naar de bewegende deurknop te kijken en stond dan zonder zelfs te wankelen op om de deur te ontsluiten. Samen opende ze de ramen en onder diep snuiven, want zijn lieve sekretaresse had de brandlucht nu ook ontdekt, schakelden ze eveneens de ventilatoren in. In een voortdurende tocht zaten ze nu aan het bureau: Zij, afwachtend met papier, potloden, weggemoffelde zakdoekjes en body-odeur en hij, opgefrist in deze krachtige luchtstroom ontdekkend dat het lente was. Hoe lief was ze hem! Voortreffelijk gebouwd met lange zwiepende benen en een triomfantelijke zit maar oerlelijk met die te dicht naast elkaar staande ogen, die dikke vormloze als door muggen gestoken lippen, vol kloofjes en nikotinevlekjes. Hij wist zeker dat ze op verscheidene dieren geleek maar uit erkentelijkheid jegens haar figuur had hij deze zich niet voor willen stellen.
Met een enkel handgebaar joeg hij haar weer weg, haar belangstellend nakijkend. Voor hem had ze eigenlijk slechts de taak van binnenkomen en weggaan. Hij was op zijn manier wat beangst voor haar en geloofde stellig dat ze mediamiek was.
Hij overwoog om zo langzamerhand naar het vliegveld te gaan om Sorge te halen, hoewel, het kon geen kwaad daar wat langzaam over te doen. Beter dat ze elkaar in de bar zouden treffen dan dat hij in de douanehal tussen honderden anderen zijn broer moest herkennen. En met iets van ontroering dacht hij dat er dan toch sprake was van een zekere affiniteit tussen hen beiden. Al was het slechts dat hij steeds direkt de plaats wist waar hij zijn jonge, zwakke alkoholistische broer aan kon treffen zonder dat het ooit de indruk had van een overval. Nee, eerder een voortdurende afspraak doordat hij zijn broer zo goed kende en waarbij deze zich met een schouderophalen had neergelegd. Hij wist hoe nodig zijn broer hem had maar hij geloofde niet dat het zijn gevoel van superioriteit was die hem weerhield zijn broer aan diens verplichtingen te herinneren.
Hij keek uit de nu opengeslagen ramen naar beneden waar onder in de smalle kloof het Columnist-Briggecanal lag; d.w.z. twee rijstroken vol verkeer en daartussen het natglimmende, kaarsrechte en drukbevaren lint waarin sleepbootjes
| |
| |
penhouders en donkere blokjes voorttrokken terwijl zij zwarte rookwolken omhoog en haast in zijn omlaaggericht gezicht joegen. Hoe bekend en vertrouwd was hem dit uitzicht op het kanaal, geflankeerd door nieuwe maar al beroeste gebouwen! Maar Sorge had eens gezegd op deze plek naast hem staand, dat het een ellendig uitzicht was. Dat er alles aan ontbrak maar voornamelijk regen. Hij had het weerzinwekkend genoemd, zonder nadere definitie dan - hij moest toegeven, het was stralend weer die dag - van die regen. Het had hem dwaas en wat overspannen toegeleken dat iemand zich zo over een uitzicht kon opwinden. Een futiliteit! Maar Sorge had hem hier nog slechts bezocht als het goot. Tijden later was hij dit al bijna weer vergeten gesprek als essay ergens tegengekomen. Het was hem toen duidelijk geworden dat ze elkaar waren ontsnapt. De enige band die gehouden had was hun broederschap. Daar kon niets aan toegevoegd maar evenmin van afgenomen worden. Het was op een prettige manier hun beiden genoeg.
Even naar links, haast buiten zijn gezichtshoek, werd het verkeer door rode lichten tegen gehouden maar nog voor de brug open rees knakten de witrode afsluitbomen. Als lopen van afweergeschut leken zij het viermotorige toestel te volgen dat hoog maar nog onder de wolkenbanken overvloog.
Sorge Maeson, starend door het ovale venster naar dat dwaze blauw daarbuiten, voelde zich geprikkeld en terneergeslagen terwijl hij dacht; we gaan landen.
| |
een schoolgang
Op de lagere school was hij ongetwijfeld een van de slechtste leerlingen maar het was een strategische fout van zijn vader hem daarom naar een andere school te sturen. Daar was geen Malone met zijn door een leverziekte aangetaste huidskleur wiens prestaties nog slechter waren dan de zijne. Malone, de enige voor wie hij vriendschappelijke gevoelens had gekoesterd en die hij zonder schroom duizend keer verraadde als de klas weer eens, belust op buit, deze grootste sufferd uitlachte of hem in het speelkwartier aanviel en afdroogde om een van zijn ongeevenaarde stommiteiten. Malone was echt stom en in de klas als daarbuiten onweerstaanbaar belachelijk. Hij was er Malone soms zo dankbaar voor geweest dat hij hem kleine dingen ten geschenke had gegeven om ze later overigens weer af te nemen want Malone was tenger en bijzonder laf.
Oh, welk een verschil! Het nieuwe schoolgebouw bevond zich in een rustige voorname straat waar voor de huizen tuinen, begroeid met hardgroen liefdeloos gebladerte, ter ooghoogte in stenen bakken waren aangelegd. De school zelf bezat vele muurtjes en uitbouwen die tot hoog boven de straat beschermd werden door sierlijke ijzeren pinnen. De riante binnenplaats werd benut om er zomers les in te geven. De banken stonden vlekkeloos in vriendelijke lokalen.
| |
| |
Veel leerlingen waren joden of hadden jaren met hun ouders in het buitenland gewoond. Hoewel hij de sterkste bleef van de klas was het een triomf vol bitterheid want het werd bekend dat hij door twee keer te doubleren tevens de oudste was. De hilariteit was dan ook unaniem wanneer hij weer eens door de onderwijzer, een man van geringe lengte, op het podium werd geroepen om tijdens het overhoren op een stoel te staan. Hij ging zich pijnlijk bewust worden van zijn korte broek, de misplaatste stoerheid van zijn hoge zware bergschoenen waar hij zijn kousen opgerold over droeg. Welke moeite hij thuis echter ook deed om een echte pantalon of desnoods een plusfour te krijgen, het werd geweigerd hoewel zijn oudere broer Absalom die toch veel kleiner was wel zo'n begeerd kledingstuk kreeg. Men kon hem deze misstand, deze voortrekkerij niet duidelijk maken. Hij verlangde nog slechts een wees te zijn. De lange zomeravonden die volgden bracht hij door op het balkon van zijn kamer waar hij op kleine stukjes papier scheldwoorden schreef die hij aan zichzelf richtte en aan de wind prijsgaf; niet zonder hoop dat zijn ouders ze zouden vinden en lezen. Onbestemd en weemoedig zat hij in die avonden vol laat geluid en zelfbeklag en, wachtend tot iemand hem zou vinden, leerde de heimwee kennen naar vreemde landen die hij eens zou gaan bezoeken terwijl zijn ouders radeloos in grote ongerustheid verkeerden of ademloos zijn avonturen in de kranten volgden. Voor het eerst schreef hij iets dat hij bewaarde, een spreekwoord; laat de hoop niet varen, ook als je ouders nog leven. De ochtend die volgde veranderde hij ook als in zolang, een korrektie die hem een tot nu toe ongekende sensatie bezorgde.
Het laatste jaar bracht in zoverre verslechtering dat de vijandelijkheden nu openlijk werden gevoerd. De onderwijzers aarzelden niet hem ten voorbeeld te stellen. Een summum van alles wat slecht en beschamend was. Zocht hij niet in het hatelijke gezicht van de altijd met kastanjes in zijn broekzak spelende schoolhoofd de trekken van zijn haast vergeten vriend Malone? In ieder geval beleefde hij zijn eerste verboden spelletjes op een wat afgelegen bouwland waar treinen langsraasden en wierp briefjes met woorden welker betekenis hij nog niet geheel kon overzien op de bank van zijn uitverkorene: Een klein breed meisje met zware oogleden die merkwaardig genoeg Anton heette. In de middagpauzes rookte hij in een portiek sigarenpeuken die hij vond en oogstte daar tenminste sukses mee. Zijn kritisch instinkt dat zich nooit met enig speelgoed had kunnen verzoenen waarschuwde hem echter dat het verraad met de belangstelling toenam.
De grote vakantie kwam dan ook als een verlossing.
Het leek het einde van zijn kindertijd. Zijn speelgoedtanks en soldaatjes die steeds grote bewondering en afgunst hadden afgedwongen verkocht hij. Met het geld liep hij weg van huis waar hij nog voor de avond, duizelig van het zien
| |
| |
van zoveel films, vrijwillig in terugkeerde. Via psychotechnische gesprekken kwam hij op een vrije school d.w.z. leraren en leerlingen waren er wel maar het geld voor het huren van een gebouw ontbrak. Met het voorgevoel van een katastrofe nam hij deel aan de eerste schoolmiddag die in een groot herenhuis in de benedenstad gehouden werd. Laat herfstlicht streek door de doodstille straat en over de populieren ter weerszijde. Merkwaardige dingen lagen er aan de voet der bomen en in de goot. Onwezenlijk klonken de muziekoefeningen van het orkest in het koncertgebouw verderop. De leerlingen waren allen van welgestelde ouders die hun kinderen in donkere voitures brachten en snel weer wegreden alsof ergens een dringende afspraak hen wachtte. De grijze wagen van zijn broer Absalom stak daar dwaas bij af. Hij had hier echt niet naar toe hoeven te komen om te zien of hij wel aanwezig zou zijn. Grinnikend reed hij weg.
Door de gang waar hij zich voorzichtig tussen grote hoeveelheden leermiddelen moest doorwringen kwam hij in een suite vol stoelen om een lange tafel. De geopende tuindeuren gunden een blik op een verwilderd woud waar hier en daar tussen de struiken zwavelige stervormige bloemen groeiden. Verdoofd door de nieuwe omstandigheden liep hij de tuin in en zorgvuldig lettend op mogelijke adders en vogelspinnen ging hij zitten op een stoep voor wat eens een keuken was geweest. Bij zijn terugkeer bleek zijn vrees bewaarheid. Alle stoelen waren reeds bezet en door ruimtegebrek gedwongen kwam hij achter de tafel naast de direkteur te staan; een forse rossige man in sandalen en shillerhemd die hem ogenblikkelijk dicht tegen zich aantrok, onderwijl een korte krachtige toespraak houdend waarbij hij allen uitnodigde hem voortaan bij zijn voornaam te noemen. Zijn benarde situatie ondertussen ontging zijn medescholieren niet, - later zou dit hartelijk gebaar louter van rhetorische aard blijken. Arxel, de direkteur, vroeg tenminste wanneer hij hem zag wat of die vreemde jongen hier deed. Of hij misschien, gebruik makend van onoplettendheid in de pauzes, naar binnen was geslopen om iets te gappen. -
Voortdurend op weg naar andere panden werd het eerste semester gebruikt om een ingewikkeld studiesysteem te ontwikkelen waarin de leraren die allen in de bossen of temidden van uitgestrekte moerassen woonden van waaruit zij bij slecht weer onmogelijk de school konden bereiken nog slechts een toeziend oog behoefden uit te oefenen.
Er werd veel aan toneel, deklamatie en vrije expressie gedaan waarin matige resultaten werden bereikt. Zijn aandeel was hierin gering en bestond slechts uit het bedienen van schijnwerpers en gordijnen in voorgeschreven opeenvolgingen. Wel ontwikkelde zich bij hem een grote liefde voor alles wat met wiskunde en literatuur te maken had. Zijn snelle emotionele intelligentie en goede smaak bezorgden hem in deze vakken vrij hoge cijfers maar verlegenheid
| |
| |
met zijn figuur tussen al deze mooie en goed geproportioneerde jongens en meisjes weerhield hem van een op de voorgrond treden. Hij bleef dan ook onopgemerkt. Alleen het schrijven van korte erotische schetsen die hij op bestelling schreef om zich wat zakgeld te verschaffen bezorgden hem een zekere faam: zij het in het verborgene.
De kruistocht door al die panden strandde in een verlaten, granieten schoolgebouw waar in de lokalen om de roestige kachels nog de geur hing van de gaarkeukens uit de oorlogsjaren. Verdwaalde kogels hadden in de gangen grote stukken muur weggeslagen en op de binnenplaats stonden op een betonnen sokkel de namen van geexcuteerden. Het was een bitterkoude winter.
Terwijl ieder zich verdienstelijk maakte bij het opruimen, onttrok hij zich en zwierf spijbelend rond door de city. Zo verleidde hij met ijskoude handen een onbekend meisje en zat, wachtend op de aanvang van de filmvoorstelling, urenlang in de leeszaal waar hij opgewonden in letterkundige tijdschriften bladerde. Hij las daarin merkwaardige, ontroerende dingen die geschreven schenen door de mensen die niet veel ouder waren dan hij. Hij noemde zijn verrukking bij het zien van kruispunten, huizen, regen en afval op een oude cour en duizend van die dingen, mijn kleine zachtbijtende hond en schreef zijn eerste verzen in de tochtige kilte van het beursgebouw. Toen hij na een week verzuim terugkeerde waar niemand hem gemist bleek te hebben was alles onherkenbaar veranderd. Het leek hem nu zo onbelangrijk en ook wel belachelijk toe wanneer hij over de gangen liep die belegd waren met afgedankte tapijten uit de huizen van de leerlingen en in de leslokalen overviel hem een loeiend plezier bij het zien van al die rooktafeltjes, schommelstoelen, kussens en knusse zitjes van oude haardfauteuils. Hij spotte met leraren en sarde zijn klasgenoten. Openlijk rebelleerde hij tegen de gedwongen sportmiddagen waarbij hij liet doorschemeren wat er al zo voorviel na een afmattend spelletje volleybal. Maar deze korte opflikkering van populariteit waar zelfs meisjes belangstelling voor kregen, doofde snel en hij werd door behendiger figuren overvleugeld. Toch had hij zijn studietijd zonder al te veel teleurgesteld te worden kunnen uitzitten als enkele gebeurtenissen niet zulk een rampzalige gevolgen hadden gekregen.
Arxel kwam met het idee bij elke overgang, er hadden er vier per jaar plaats, een foto van alle leerlingen te laten nemen. De kosten konden onmogelijk een bezwaar zijn, het was een leuke herinnering en voor de ouders interessant hun kind geregeld tussen de anderen in lengte te zien toenemen. De binnenplaats leende zich trouwens bijzonder goed voor het fotograferen van grote groepen.
Bij toeval kwam hij er achter dat de fotograaf, verborgen achter een firmanaam, de broer van Arxel was. Onmiddellijk begon hij een kampagne met deze dubbelzinnige kennis van zaken maar niemand bleek geschokt bij zijn gefluisterde toespelingen. Terwijl hij er van overtuigd was dat de vriendschappelijke
| |
| |
bedoelingen van Arxel een verdachte achtergrond hadden - waar blijft tenslotte zijn belofte dat het diploma binnen een jaar rechtsgeldigheid zou krijgen en wat betalen jouw ouwe lui aan school en studiegeld - schenen de anderen er van overtuigd dat dit juist een teken was dat Arxel vertrouwen had in het door hem ontwikkelde nieuwe onderwijssysteem. Anders haal je er toch geen familie in: een voor hem belachelijk aandoende argumentatie die zeker weerlegd zou worden als de eersten de school hadden doorlopen en aan het eind daarvan een geldend examen zouden willen afleggen. Maar het bleek dat er heel wat meer moest gebeuren om deze populaire vent te breken. Hij werd zich bewust dat hij deze man die zo joviaal met je optrok, zich nooit opwond, steeds vol begrip was maar gelijkertijd wasachtig ongrijpbaar en waarschijnlijk leugenachtig bleek, tot in het diepst van zijn ziel haatte. Terwijl het onderwijs ongedwongen en openlijk scheen, zich steeds aanpassend bij de leerling, wist hij intuitief dat er slechts willekeur heerste. Steeds verdwenen er leerlingen zonder dat de redenen bekend werden. In de chaos van door elkaar lopende klassen werd hun verdwijnen trouwens niet opgemerkt. Alleen degene die de smalle blauwe vissenogen op zich gevestigd voelden wisten plotseling dat dit alles een zeepbel was. Een mooi bedrog. Er gold slechts een belang, dat van de vage maar onbarmhartige streber Arxel wiens onduidelijke bedoelingen onderdak hadden gekregen in het direkteurschap van een school die zijn leerlingen betrok van psychotechnische instituten.
Zijn kampagne tegen Arxel had slechts het resultaat dat diens aandacht nu op hem gevestigd werd. Zijn vorderingen in de maandelijkse rapporten werden geminiseerd; suksessen met nonchalance behandeld maar elke fout kende nu zijn represailles die bestonden uit het schoonmaken van kachels en het vegen van trappen en lokalen. Er werd immers hardstochtelijk geloofd in de zelfwerkzaamheid van de leerlingen? Zijn ouders juichten dit streven dan ook toe, spraken hun bewondering voor Arxel uit die hun luie zoon toch maar aan het werk kreeg al had dat niets met zijn studie te maken en hij was niet in staat hen op onredelijkheden te wijzen. Maar zijn poging tot ondergraving van de positie van Arxel, de geliefde, kreeg de genadeslag bij het nemen van de eerste foto op de binnenplaats. Iedereen weigerde als ook hij op de foto zou komen. De leraren hoorden het lawaai met nauw verholen genoegen terwijl Arxel met sussend geheven handen rondliep, begrip tonend maar er toch op wijzend dat hoewel hij natuurlijk geen prettige jongen was en hij de weerzin van ieder wel kon begrijpen, het toch geen pas gaf je zo in je antipathie te laten gaan. Verdrietig, vol woede stond hij in een hoek van de fietsenloods dit aan te zien; gekwetst en vernederd aanvaardde hij de oplossing. Hij zou iets opzij van de groep staan zodat hij, zonder dat de foto er door bedierf, gemakkelijk met een schaar was weg te knippen. De fotograaf hield er rekening mee. De afdruk gaf
| |
| |
hem echter het genoegen zichzelf te zien als een onverschillige rebel in zijn lange jas met leren riem, het smalle witte gelaat geteisterd door ontbering, de parabellum achteloos ergens in zijn jaszak; zeker van de vangst van een grote groep jonge fascisten en hun voormannen.
Enige tijd later werden door een leraar enkele van zijn erotische verhalen in beslag genomen. Op de kamer van Arxel geroepen die hem een rotte vrucht noemde maar verder onbewogen bleef, bekende hij vlot en niet zonder genoegen, noemde namen en betuigde er geen spijt van te hebben. Op de gang wachtend voor een telefoongesprek dat Arxel wilde voeren, beving hem een grote opluchting, een baldadigheid die hem de grijze flambard van Arxel uit het raam deed gooien. Opgewekt begroette hij zijn broer Absalom die hem in een van de wagens van de zaak kwam halen, wuifde naar zijn medescholieren in de korridor die fluisterend en wat beangst bijeen stonden en reed languit op de achterbank liggend een stralende zomermiddag binnen, denkend dat zo'n granieten schoolgebouw zelfs in de zomermaanden nogal kil was.
| |
een fase [vervolg]
Hij besloot de lift naar beneden pas halverwege te nemen, meer om misschien toch nog de oorzaak van die brandlucht te ontdekken dan uit interresse voor de gang van zaken; schoot zijn jas aan en haastte zich naar buiten.
Het liefst gebruikte hij, wanneer hij toch wilde lopen de dienstingang, uitkomend op garderobes, keuken en kantine, sousterrain en elektrische installaties. De geluiden daar waren vriendelijker, meer partikulier. Het menselijk kontakt met werksters, serveersters en leveranciers was hem liever dan de eerbiedige schermutselingen met god weet wie bij het voorgaan, het openen der deuren, het laten passeren en die uitbraken zodra hij de uitgestrekte kantoorruimten maar betrad. Ronduit gruwelijk vond hij vooral de poppen die voor tientallen loketten tevergeefs zaten te wachten. Poederend, pulkend en gapend was daar als deeg de verveling. Slechts door zich levensgevaarlijk ver buiten de loketten te buigen konden de poppen met elkaar praten daarbij de gespannen bibsjes met een handje beschermend voor een al te forse slag; een houding die urenlang volgehouden het uiterste van krachten en kleding vergden. Ze waren zo integer deze al kleine vrouwtjes die dromend van hun vrijer of de zaterdagavondschlager neuriënd het minste werk tegen een gering salaris deden. Achter hen vermoedde hij het grote arbeidersgezin waar tussen de ruzies door de ouders hun dochter zagen vervreemden. Het waren purgerende gedachten, hij werd tenminste ronduit misselijk als hij ze bij ongeluk tegenkwam en de kelderlucht van hun kleren rook.
Er stond een complete storm in de gangen wat hem wel zo lief was want tijdens het spuien vertoonden zich maar weinigen buiten de lokaliteiten. De
| |
| |
muren hadden overal grote ramen en het was hem voldoende hier en daar naar binnen te kijken of er misschien iets als nevel of rook, desnoods een zekere opwinding te zien was, doch zonder resultaat. Langs de portiers, verstarrend bij zijn plotseling verschijnen liep hij naar buiten. Over het parkeerterrein vol autos kwam hij bij zijn vrijgehouden box waar iemand zijn wagen stond te zemen. Dat wil zeggen; een lange magere jongen in een overall van het servicestation zat gehurkt tussen emmers en sponzen voor een verchroomde wieldop en kamde behaagziek zijn kort zwartkrullend haar. Even legde hij zijn hand in de magere nek waaronder de jongen zich vleiend kronkelde om dan op te springen en verontschuldigend weg te lopen. Snel en handig manoeuvreerde hij de zware wagen uit het overvolle parkeerterrein de drukke city binnen. Door nauwe kokers van straten reed hij in flarden zonlicht, nu en dan onderbroken door hoogbouw en laaghangende viaducten. Hij opende de ramen van de wagen en hoorde boven het geluid van de motor het verkeer om zich heen in de harde luchtstroom. Gedwongen plezierig langzaam te rijden keek hij naar de etalages op weg naar de luchthaven; strelend de bedieningspanelen, lichten en handles. Met welke merkwaardige attributen konden de mensen zich uitrusten! Zo zag hij er die regenschermen als geweren in de hand hielden, bezig voordurend versterkte stellingen te bestormen. Mensen die wachtten op de bussen hielden tassen, hoeden, pruiken en pakketten als kinderen in de armen gekneld om deze, verborgen achter ruggen en jassen, eens steels te kussen. Er waren er zelfs die zonder aanleiding van een of ander voorwerp op onzichtbare trommels sloegen of als overmoedige tamboer maitres met grillige bewegingen het verkeer op de trottoirs regelden. Hij dacht aan Sorge en aan een voorval, vroeger in het ouderlijk huis, toen een bevriend psycholoog hoorde van diens merkwaardige verzameling grammofoonplaten waarop slechts verschillende soorten applaus te
horen waren. Bij zijn vraag of Sorge bij het afdraaien van die platen ook de neiging had voor de spiegel te gaan buigen had hij dreigend gewezen op een van de miniatuurspiegeltjes ter grote van een duim maar meer ovaal van vorm die onder aan de tafelpoten tot glinsterende dekoratie dienden. Waar zou Sorge nu zijn als hij overgeleverd was geweest aan deze mensen inplaats van aan hem! Wat maakte het uit dat zij ieder een andere moeder hadden? Een feit dat hen beiden bekend was maar waarover nooit was gepraat. Zelfs niet in hun ruzies. Ruzie? Hij kon zich niet herinneren ooit ruzie met Sorge te hebben gehad. Zelfs Sorge's drankzucht vermocht hem niet te ergeren. Hij wist dat het verkeerd zou gaan en hij wist dat hij er niets aan zou doen. Hij kende het drinken als niets anders dan een wat zwaar gevoel in het gezicht. Alsof de spieren van kin, lippen en wangen langzaam aan een groot gewicht toegaven. Nee, hij zou Sorge onmiddellijk weer voldoende geld voor een ver verwijderde opdracht geven en deze zou hem er dankbaar voor zijn.
| |
| |
Hij kon nu wat sneller gaan rijden buiten de stad. De weg werd geflankeerd door frisse reclameborden, witte restaurants en benzinestations die zo dicht naast elkaar stonden dat hij de akkers daarachter slechts nu en dan kon zien. Wimpels, vlaggen en jonge mensen in shorts en bonte hemden suggereerden een vrolijk watersportfestijn. Hij zou zeker in zijn vast voorgenomen vakantie de zee bezoeken.
Ineens voelde hij de grote aandrang, remde bij een kiosk waarvoor een paar jongens in een open sportwagen cola dronken en stapte uit. Bij de kassa vroeg en kreeg hij de sleutel en merkte dat het windstil geworden was en veel warmer dan hij had gedacht. In de koele betegelde ruimte zag hij zich in de vele spiegels, de hoed jeugdig op het achterhoofd, terwijl hij naar de witte bekkens liep. En dan, stilstaand, dacht hij suizend bij zo'n snelle tocht terug aan een kort verblijf op het uitgestrekte land met zijn ijle boomgroepen waarboven de al herfstige hemel vol vluchtende vogels. En hij rook opnieuw die lucht als verbrandden er grote hoeveelheden papiersnippers of houtspaanders, verweg, ergens diep in de zijzak of voering van zijn kolbert.
Lino: Guus Asselbergs
|
|