Oceaan gooiden omdat ze de Russen dààr niet mee willen tegenhouden. En later hoor ik nog dat er in Aldermaston bepaald enig onbehagen is ingeslopen bij de betogers, omdat geen van de Grote Kunstenaars en Denkers die er het initiatief toe hadden genomen, meegelopen heeft.
TEGENBOSCH - Bernard kwam tot de ontdekking dat Anne Frank 's avonds in de stad zijner inwoning werd uitgevoerd, het toneelstuk van ‘Het Achterhuis’. Hij leek hevig teleurgesteld, had hij dat befaamde stuk nog almaar niet gezien en nu was er de kans en had hij hem laten voorbijgaan: het was te laat alsnog een bezoek te arrangeren. Jawel, zei een bedrijvige dame, als ze dit en dat deed en meneer die en die opbelde ging het nog. Deze mogelijkheid scheen Bernard echter weer te ontnuchteren. Laat maar, zei hij, nee doe geen moeite. Toen de bedrijvige verbaasd en zelfs ietwat beledigd scheen, maakte Bernard de zaak bepaald niet helderder door te zeggen: Och, het zal wel uitsluitend ‘ontroering halen’ betekenen. En toen de dame de rug rechtte om dit affront jegens onze nationale trots te wreken, explikeerde Bernard, dat hij ontroering op zoveel momenten van de dag zèlf wel kon voortbrengen, daar hoefde hij niet voor naar het theater. Er waren dingen die hij nooit zonder ontroering kon denken. ‘Maar als ik naar toneel ga, zei Bernard, laat het dan om zoiets mogen zijn als “kunst”, en als je volwassen bent is ontroering alléén te weinig voor kunst’. En toen de dame zo vlug geen weerwoord wist op deze uiteenzetting, voegde Bernard er nog aan toe: ‘Als ik wil huilen, ga ik wel naar de film’. - Mij docht dat hier een slechts ten halve uitgesproken, maar interessante esthetica om nadere explicatie vroeg.
MOLENAAR - Aristo, het algemeen cultureel en litterair maandblad onder leiding van priester Wouter Lutkie, vierde in het begin van dit jaar zijn zilveren bestaansfeest. De redactie van dit tijdschrift, zoals ze zeide, heeft niet gejubeld. En als reden van deze kalmte gaf ze de tijd en de energie op, die moesten besteed worden voor de inzet van de zes-en-twintigste jaargang. Trouwens lyrisch van aard is zij niet, van talent om bij zo'n gelegenheid reclame te maken is zij - gelukkig - vrijwel misdeeld, en de geringe oplage van het blad, die niet verbloemd wordt en vrij gebrachte offers noodzakelijk maakt, wekt nu juist niet op tot feestvieren, maar de wil om door te zetten wordt door de financiële ongunst niet in het minst beschadigd. Wat zowel overtuiging bewijst als onbaatzuchtigheid.
Wie van Wouter Lutkie en van zijn maandblad meer dan de namen kent, durft vast te stellen, dat er maar weinig tijdschriften zijn, die zozeer het kenmerk dragen van hun hoofdredacteur als Aristo. Daardoor verkreeg dit tijdschrift de prijzenswaardige eigenschap van een onversaagde eerlijkheid, die slimmeriken en conformisten onpractisch aandoet, zachtmoedigen en vredelievenden ergert, en aan de hoofdredacteur ondanks zijn vijf-en-twintig jaren culturele arbeid beslist geen koninklijke onderscheiding bezorgen zal. Aristo's eerlijkheid toch is volstrekt niet gelijk aan de onverhoedse oprechtheid van iemand, die we verkleinend en vergrotend een ‘enfant terrible’ plegen te noemen, in wiens verschrikkelijkheid toch nog altijd een speelse spontaneïteit valt te genieten. Aristo is noch speels noch spontaan, maar bezonnen, en komt op voor wel overwogen beginselen, bij voorkeur van morele aard, zodat, althans de bijdragen van Lutkie, zedekundige essay's zijn, in een zeer persoonlijke ietwat stroeve, kortademige stijl.
En nu geschiedde het, dat de beginselvaste en dood-eerlijke leider van Aristo de zes-en-twintigste jaargang van zijn tijdschrift moest inzetten met een artikel ‘Ter Rechtvaardiging’, om zich te verdedigen tegen enkele ernstige aantijgingen, tegen hem ingebracht door Prof. dr. L.J. Rogier in diens boek: ‘Katholieke Herleving’ en bedoelend aan te tonen als zoude Wouter Lutkie zowel vóór als onder de oorlog zich politiek onzuiver gedragen hebben. De