Roeping. Jaargang 34(1958)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Ton Neelissen Gedichten Vliegtuigval De vogel vliegtuig sterft. Hij staat de hemel af aan de aarde en ongehaast geeft hij zich open. Hij perst de goden leeg en breekt hun botten ook door. Hij voelt het erts in de aarde en vouwt zijn platen los. Dit is een volbrachte vlucht. Brandstof is brandstof. Verzaligde reikwijdte is het vliegtuig den sieraad nu van zijn geslacht. De goden zijn nog niet dood maar dit weet het vliegtuig ik ben thuis ik ben thuis ik ben thuis. [pagina 29] [p. 29] Nu elke naam is gegeven NU ELKE NAAM IS GEGEVEN laat de mijne los. een zichtbare schim een vraag op zoek een watervin luchtvleugel - goede naam in de stad - maar heel onhoorbaar nu vandaar al die boeken van hier tot ginder ER IS EEN GEHEIM hij kan sterven op een gebaar een vissersboot een steentje een cowboy uit de film of diens laarsjes. het voorwoord. de kans. of de bliksem in de eigen boom HIJ IS AL GEZIEN hier en daar inbraak is er regen met overal toeval de zon. een zichtbare schim in of uit is niet meer te weten en binnen of buiten is mens of dier, dat hangt in de kleren of kiezen of delen van HEM, MAAR WAAR. [pagina 30] [p. 30] Pieta Alsof Hij weer een kind was in haar armen, zo streelt zij 't witte lichaam dat daar ligt. De vlokken van de sneeuw van het erbarmen dekken Hem toe en kussen zijn gezicht. Zijn ster ging onder, die was opgeschoten, een plant van licht de diepe hemel in. Zijn graf is met een grote steen besloten, de nacht is donker als in het begin. O zaad van de godzaligheid geprezen, licht in de duisternissen van de hel, stem die de stenen breekt, Gij zijt verrezen, vaandel van vele lentes, metgezel. Vorstelijke vriend en al ons vertrouwen, naast ons vannacht een dag rondom ons heen. O herder den berg op, waar wij aanschouwen al uw licht, stillend uw moeders geween. [pagina 31] [p. 31] Gods medearbeiders Een ieder draagt zijn eigen lot, de schoenmaker draagt schoenen, de dichter maakt gedichten, God verwisselt de seizoenen. Het menselijke aan mensen is met God een mens te zijn, in deze aardse wildernis het eeuwenoud refrein. Voor ieder is dat schoenen en water en gas en licht, daar ik als mens een regel ben in Gods volmaakt gedicht. God kent mij en Hij draagt mij voor. Hij weet hoe het begint en eindigt. Ik maak in zijn spoor een schoen, een vers, een kind. Vorige Volgende