Roeping. Jaargang 33(1957-1958)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 697] [p. 697] Gabriel Smit Gedichten Pasen Alles aan U doet nog pijn. Drie dagen slapen is niet genoeg, U bent wel opgestaan, maar te vroeg, zelfs U kunt nog niet beter zijn. U bent Uzelf nog niet, U bent nog de tuinman, een man van groen dat nog uitbotten kan, nog niet klaar, niet herkend. De zon gaat wel op, maar is nog niet opgegaan, er hangt nevel die naar U verlangt, even bedeesd als Uzelf nog is. U wijkt uit: ‘Raak mij niet aan!’ Uw wonden trekken, wij hebben U zo verschrikkelijk pijn gedaan. Straks misschien kan het, niet nu. Maar dat straks is genoeg. Het moet zeggen: U bent er al, maar U komt. Haal diep adem, sta klaar. Je hebt Mij altijd tegoed. [pagina 698] [p. 698] Wat u bent Soms bent U een stem in mij, een klein roepen achter mijn ogen, maar ik kijk er altijd voorbij. Soms bent U een oog in mijn hart, maar als ik U eindelijk opsla is het nacht en is alles zwart. Soms bent U iets aan het raam, holle wangen van een ontsnapte, altijd iets waarvoor ik mij schaam. Soms bent U een vel wit papier, dat mij dwingt om U in te schrijven en voortdurend antwoordt: niet hier. Soms bent U de kamer rondom, samenspraak met vertrouwde dingen die antwoord geven: daarom. Soms bent U het zelf, dan zijn er geen woorden of dingen meer over, dan is er alleen maar pijn. [pagina 699] [p. 699] Wanneer? Komt U morgen terug? U was vandaag zo gelukkig dichtbij, U keek voortdurend door mij heen naar bomen, bloemen en gras. Dat was vanmorgen. Het licht was gewoon van U, het was alsof de adem van uw gezicht weer leven opriep uit stof, alsof om mijn voeten heen iets werd opgeslagen, een zacht opzien dat alles doorscheen, alsof, bijna onverwacht, het gras zich rekkend uitkeek naar de donkere frons van de bomen, trots boven het bleek groeibegin van maart. Het kan zijn, dacht ik, dat het groen de aarde genezen mag en voorzichtiger mag overdoen. Als ik er dan nog maar ben. [pagina 700] [p. 700] Maar vanmiddag was het niet gebeurd en toch was alles goed. De mensen op weg, de dieren niet bedroefd, hemel in overvloed, het licht groter, overal opening en alles - ik weet niet hoe - met monden van bezegeling naar een hartelijk wonder toe. Dat is nu, vanavond, niet gekomen. Wij zitten nu weer in ons oude huis. Maar dat is niet erg. Wij weten toch: het begin is er, als God wil, kan ik, wanneer ik met Hem meeloop, een vrouw worden, een man. Er is meer dan zekerheid, er is hoop. En als U terugkomt - wanneer weet U alleen - zijn wij misschien iets dichter bij onze eigen terugkeer. Kom, - en U zult het zien. Vorige Volgende