[Nummer 9]
Pierre Kemp
Explicatief accompagnement van mijn ‘droom in het Jekerdal’
Als dat over mij komt, is mijn eerste werk een blauwe bril op te zetten, naar de piano te gaan en er dan blauwe en zwarte toetsen te zien. Dat hoort zo bij het preluderen van een nocturne van een mijner piano-favorieten. Nocturnes moeten nu eenmaal zwart en blauw zijn, als in de natuur. Maar al spoedig verlies ik mij in een eigen improvisatie. Adieu Chopin of Fauré, daar is plots een blauwe deur gekomen en daar moet ik naar toe. Zij blijkt het omslag van een boek te zijn. Dat omslag heeft toch de kwaliteiten van een deur, zij het met een averechts naamplaatje, want op de binnenkant van die deur staat, groen fosforiserend: DROOM. Zo heten ze daar.
Ik ben dus in de goede sfeer en er niet onwelkom. Van links naar rechts liggen de verblijven van de bloemen, de bomen, het speelgoed, de kinderen, de vrouwen, de dalen; van de suizelende nachtwinden, de litteraire vrienden, de Zon, de Maan en de sterren.
Waarom ik naar de zaal van de Dalen [het Maasdal, het Geuldal en het Jekerdal] ga, is mij niet dadelijk helder en waarom ik daar de uitgang neem naar het Jekerdal, blijft mij ook even vaag. Alleen, dat jongetje, Folkertje, woont ergens tussen de Maas en de Jeker, maar de luie Maas heeft zulk een brede toegang en ik ben vannacht bijzonder gesteld op het intieme. Ook al zouden de canadassen langs beide wateren even zangerig en heel-de-nacht-doorlijk ruisen.
Het contact van de Zwarte rijmen-meneer, alias De-Man of De-Vriend-in-het-Zwart, alias de Zingende-Zwarte-Mijnheer, met het Jekerdal is al heel oud. Hij heeft er nog met zijn broer en met Henri Jonas geschilderd en getekend. Bovendien eindigt het Jekerdal naast het Walletje tussen de Maas en het Kanaal, waar die oude accacias hun takken, blaadjes en geuren boven de Jeker spreiden en nog zulke aangename herinneringen rondwaren, vanaf Robinia tot........, neen, dit mag ik niet schrijven. Maar die nog intens animeren liever het Jekerdal te kiezen.
Zonder de Mijn Laura in Eygelshoven zou ik nooit de Man-in-het-Zwart zijn geworden. Op een mijnzetel moet je liever geen lichtgrijze costuums dragen. Het kolenstof zet zich op de broek boven de ronding van de kuiten en elders en dan doe je beter, maar ineens als ‘lievelingskleur’ voor alle verdere costuums in je leven zwart te kiezen; daar merk je het kolenstof niet zo op en het sympathiseeert meer met de kolen. Dat heb ik ook gedaan. Er zwarte hoeden bij gedragen en zwarte dassen en dito schoenen.
Het lijkt absoluut onpoëtisch, maar toch sprak het zowel de Muzen, als mijn litteraire bekenden aan. Zelfs in de forensentrein voor Cythère kon ik zo de