achter gekomen wat ik precies allemaal had willen zeggen, en hoe ik het eigenlijk had moeten doen.
's Avonds, in de familiekring, vertelde ik achteloos dat ik nog even op een pak was uitgeweest. Even, dat klopt wel ongeveer, dacht ik.
En het was allemaal niets, nee, ik had het al gauw bekeken.
Mijn bloedverwanten, stuk voor stuk geïnteresseerd, taxeerden mij van kop tot voeten, een hield er zelfs het hoofd een weinig bij schuin. Ze vertelden mij dan, in het heerlijk vertrouwen van het eigen bloed, dat ik dan ook wel een rot-figuur had.
‘Zo bottig’, zegt er een, en niemand ontkent, ook ik niet. Ik heb de knuppel in het hoenderhok gegooid, ik zwijg nog maar even. En wie A heeft gezegd zegt B, zelfs ik doe dat een enkele keer. In dit geval betekent zwijgen B zeggen, wat doen we soms gewoon als we denken inconsequent te zijn.
Ik ben tamelijk murw van mijn nieuwe pak. ‘Ga eens staan’, verzoekt men. En waarachtig daar sta ik, stompzinnig en wel. Als er echt iemand zegt dat ook mijn benen niet op de juiste wijze aan mijn romp zitten gaat het mij toch zwaar liggen want dat is gelogen.
‘Maatwerk’, decreteert de Raad gemoedelijk.
Maatwerk. Natuurlijk. En dat ik daar niet eerder aan gedacht heb! Als een gewoon confectiepak iemand te duur is bestelt hij maatpakken, zeer logisch.
Met een bitter hart en een holle lach verlaat ik de familieschoot en neem de wijk naar het kroegje om de hoek.
Na zes borrels heb ik bij een meneer aan de bar, ene Karels, een pak besteld. Ik verschiet er niet van, als hij mij meteen en ter plaatse een centimeter rond het lichaam slaat. En ik moet weer iemand bewonderen. Zo'n kleermaker, zo'n Karels nu met zijn vooruitziende blik. Die gelaarsd en gespoord, en tot de tanden gewapend mag ik wel zeggen, naar de taveerne gaat. Die op het psychologische juiste moment een centimeter kan ontrollen want hij draagt hem met zich op de heup; in de broekzak. Hij trekt hem als was het een wapen. Sta, en armen omhoog. Ik ben weerloos en toch oog geamuseerd, het is goed zo -.
Ik doe en ik laat doen. De belangstelling die ik allerwege trek doet mij veel goed; en als ik vlug en lenig uit mijn jasje schiet, en daarbij een paar glazen tegen de wereld sla, ben ik de leukste jongen van de klas.
Na vele borrels weggegeven te hebben bedank ik iedereen ontroerd en ga dan grandioos mijns weegs.
Vier zenuwslopende weken later sta ik in maatpak voor mijn verwanten, we zijn er allemaal een beetje stil van. Het pak is drie keer terug geweest, hetgeen genoeg zou mogen heten. Beter kan het schijnbaar niet, of het slechter kan betwijfel ik enigszins. Maar neerkijkend langs mijn pak denk ik gelaten: ‘Het is tenminste heel’.