| |
| |
| |
J.A.S. van Spaendonck
Het beeldverhaal en de kringloop der techniek
Ik lees in een beeldroman dat de bewoners van Venus de revitalisator hebben uitgevonden. De revitalisator verdubbelt een mensenleven. Een zeven en zeventig-jarige ziet er uit als negentien - ‘nauwelijks twintig’, zeggen zijn medemensen. [1] Zijn eerste jeugd is schijnbaar voorgoed achter de rug, maar verder kan hij zijn leven nog eens overdoen, dromen, verdriet, meisjes, theorieën over goed en kwaad en oud worden. Maar in een ruimteverhaal zie je nooit iemand in een bed of bezig met zijn eigen zaken. Dat de kinderjaren verdwenen zijn, is normaal. Het apparaat dat mensenlevens verdubbelt, past immers logisch in een wereld waar een vader en moeder uit de tijd zijn.
Zulke verhalen zijn totems, die in grote hoeveelheden op papier worden gebracht en voor veertig cent verspreid, door een uitgever, die men meestal niet uit de catalogi kent. Zij onderscheiden zich van de amerikaanse science-fiction door hun oppervlakkigheid. De auteur van een science-fiction boek zal zich op de hoogte stellen van de ontwikkeling in de moderne natuurkunde en een intrigue uitwerken, waarin hij het verhaal van een menselijk karakter geeft. Wat is nu voor ons, boven deze eigentijdse romankunst, het prestige van de slechtgetekende en oppervlakkige beeldromans?
In het stripverhaal wordt de menselijke waardigheid uitgebouwd tot de fantasie van de tekenaar: hij kent de niet-euclidische wiskunde niet, maar hij ontwerpt zijn eigen apparaten en zet er een cijfer bij; de bewegelijkheid van een ruimteschip is van zijn voorstellingsvermogen afhankelijk, hij schrijft gegevens over de technische perfectie zorgeloos neer, want op de beeldjes is geen andere contrôle van de verkoopbaarheid. Kleur en snelheid van de vliegtuigen zijn letterlijk een kwestie van smaak geworden. Dit is dus het eerste, zij het kitscherig moment, waarop de mens eindelijk over de tijd heerst. De oude droom van de achttiende eeuw wordt hier ongecompliceerd verwezenlijkt.
Natuurkundigen uit de tijd van Frederik de Grote brachten de vorst met hun experimenten tot verrukking. Hij liet zich ieder verschijnsel nauwkeurig uitleggen, want hij wenste op de hoogte te blijven van de progressieve beschaving van het mensdom. In hoeverre heeft de verwachting van Frederik de Grote iets met ons te maken?
De tekenaar is mijn tijdgenoot. Wanneer hij de schakelaar naast de deur van zijn kamer omdraait, kent hij, evenals ik, alleen het sluitstuk van de nu volgende reacties, en dan nog alleen van de utilitaire buitenkant, nl. ‘de lamp werkt’. Wij beiden gebruiken het licht, wij kennen alleen het nut, dat onze handeling
| |
| |
[de schakelaar omdraaien] oplevert. Voor de rest van de ingewikkelde reactie stelt de gemeente zich verantwoordelijk. Frederik de Grote zou in 1957 even onnadenkend van de diensten van de gemeente gebruik maken. Waarom moet hij zich nog ergens van op de hoogte stellen? Hij slaapt onder een deken, die is geprijsd volgens een waardenschaal waarvan hij geen notie heeft [men zou hem waarschijnlijk kwalijk nemen, wanneer hij zich ermee bemoeide].
Ook de tekenaar is niet zo koppig om bij kaarslicht een mager terug naar de natuur te vieren. Hij aanvaardt, dat anderen deze kant van het bestaan bezetten, anderen die zelfs anoniem voor hem zijn. ‘Het Gemeente Energiebedrijf heeft één hart voor haar tienduizend employé's, zei Max Jacob. Zo zijn de tekenaar en ik het overzicht over eigen leven kwijt. Het sociaal geheel is tezeer gedifferentieerd. Het verhaaltje van de tekenaar brengt mij op verschillende manieren in schematisch contact met onze gezamenlijke situatie.
a. Ik heb, in vijftien jaar tijd, vier politieke dictaturen in Europa ‘horen’ ontstaan. Welnu, op de Maan, is vaak een dictatuur. Er is niet eens een gelijkschakeling van de bevolking, want in de vreemde, synthetische wereld, waar goed en kwaad elkaar bekampen, zijn de gewone mensen niet meer te zien. De snelle avonturen spelen zich af, hier en daar sneuvelt een goede of slechte ambtenaar, maar voorbijgangers werden nergens getekend. Er komen in zo'n boekje nooit oude mensen voor [tenzij geleerden!] en geen kinderen. In een serie, die men op ieder station in Nederland kan kopen, staat eén meisje getekend, de verloofde van de held. Zij neemt aan alle avonturen deel, loopt nooit zonder een revolver op de heup, zij staat haar mannetje. In de verwarring van de maatschappelijke specialisatie oscilleert het lot van de mensen voortaan in een bepaalde tegenstelling van goed en kwaad. De tekenaar is daar blijkbaar al aan gewend; hij weet niet beter, of de papierwinkel wordt voortdurend bedreigd door een geslepen individu [de beeldromans hebben al een klassiek portret van hem vastgelegd, pathologische trekken, achterdocht, drift, willekeur met gunsten, een ideologie met nihilistische tendenzen of een goed gespeeld opportunisme]. Deze figuur grijpt naar de macht. Gelukkig is er een groepje onverschrokken kerels [breed van schouder, koelbloedig, humoristisch, trouw, en zonder persoonlijke eigenaardigheden] dat de tyrannie weet te breken. Wat mij betreft, hoeft de tekenaar niets te begrijpen van het fanatisme van de SS, nooit te hebben gehoord van Macchiavelli [aan wie Mussolini zijn proefschrift wijdde] om tot het beeld van zijn schurk te komen. Hij kan immers niet meer denken buiten deze sociale structuur.
Wanneer aan het eind van het boekje, ‘graaf Torg’ of ‘baron Sibir’ van de kaart is gevraagd, sterft de schurk zelden. Merkwaardig symbool! [2] Hij verdwijnt met het laatste schip van zijn ruimtevloot, om eéns weer op te duiken. En
| |
| |
zie, terwijl hij elders zijn nieuwe kansen afwacht krijgen wij de bevolking even te zien. Er is een mensenmenigte, die staat te juichen aan de kant, en in de menigte zijn verschillende leeftijden, gedurende eén plaatje, vertegenwoordigd. Op het volgend plaatje is de maatschappij weer herleid tot het lenig heldendom, dat elkaar de hand schudt. Het mooie meisje met het pistool zegt: ‘Tot een volgende opdracht.’ En in het nieuwe boekje zal het maatschappelijk decor, gedifferentieerd en onoverzichtelijk, weer onwillekeurig onder de pen van de tekemaar terugkeren in de stereotiepe vormen, die wij ervan kennen.
b. Toch is de tekenaar vrij met zijn technische abstracties. Wanneer hij de techniek heeft uitgewerkt tot een gemakkelijke onbegrensdheid, moet hij een elementaire vrijheid demonstreren. Laten wij eens enkele elementen van die vrijheid trachten te typeren.
Waar de mensen hun verantwoordelijkheid voor de goede gang van zeken verloren zijn aan een groepje helden [opvallend is, dat alleen de schurk van middelbare leeftijd is, of oud], wat blijft hun dan over van het dagelijks bestaan? Wat is de maatschappij? Om te beginnen, is, behalve het menselijk soort, ook de natuur verdwenen. De wereld is synthetisch, geen hout, overal beton, staal, of nog onkwetsbaarder metalen. Daarbinnen hebben zich de mensen teruggetrokken. De stad Lunaville staat beschreven [in ‘Dood bij Aardeschijn’] als overkoepeld met plexiglas, waartegen wolken en een zon worden geprojekteerd met behulp van een film. Men leeft dus in de bioskoop, dag en nacht. Binnen de koepel wordt de temperatuur op peil gehouden. [3]
De binnenzijde van zo'n nieuwe wereld wordt altijd prachtig gekleurd. De costuums kennen twee vormen in de beeldromans, eenvoudig en practisch óf absurd onpractisch, met goudbestiksel en fraai bewerkte hoofddeksels.
De natuur wordt geïmiteerd. Behalve een aankleding met exotische planten, zijn er geen herinneringen aan het oudste gezicht van de wereld, de grondstructuur van de schepping. In ónze steden zie je tenminste nog bloemen voor de vensters, en kleine jongetjes met een jampot, waarin een visje en een beetje groen. De rest van de geschiedenis wordt dus voortaan gespeeld over de boeg van de schilderachtigheid. [Wat een woord, nietwaar?, schilderachtigheid. Het is pas tijdens de renaissance ontstaan!]
Vermakelijk is ook het toerisme in de beeldromans. In Parijs staat nog maar één herinnering aan de oude stad, temidden van de stalen constructies: de ouderwetse ijzeren Eifeltoren.
c. Van de andere kant, ziet men in de beeldromans een onevenredige, haast scandaleuze irruptie van de natuur. De mensen wagen zich alleen buiten hun koepels in ruimtepakken, zodat zelfs lichamelijk contact met de natuur verloren is; zij zijn, per definitie, dikhuiden. Maar de natuur is aan zet. Zij is weer in haar machtige oerstaat, waar de reptielen van ongerijmde afmetingen zijn,
| |
| |
onder de oude namen van mastodont en brontosaurus, zij heeft zich onbarmhartig vergrendeld in een sleutelpositie van pre-historische maten, waar de mens haar alleen tegemoet kan treden met geperfectionneerde wapens; de mens is niet in staat tot een mythische binding met de natuur die hij alleen mag terugvinden met een dreiging in de hand. Hij kent geen andere rite meer dan een symboliek van zijn kwetsbaarheid, de haastige vernietiging, die hem behoudt voor een flora en fauna, die zijn wetenschappen te buiten zijn gegroeid en hem nog maar een smal en moeilijk pad door de cosmos gunnen. Er bestaat geen rust meer, geen tederheid, er is alleen snelheid over. De meisjes zijn verdwenen, er is geen vrouwelijkheid meer, er is een slordige ridderlijkheid bij gratie van het toeval [het meisje met het pistool komt wel eens in gevaar] [4]. De natuur heeft teruggeslagen. Nu de man alleen het hoofd kan bieden, nu hij het brood niet meer in het zweet zijns aanschijns verdient, is hij buiten de meest elementaire evenwichten van de schepping gestoten.
Hoe plat de nieuwe sociale structuur ook is, telkens als zij zich manifesteert, komt een soort ritueel naar voren, dat wel onvermijdelijk schijnt. De helden en zeker óók de schurk, dragen symbolen op voorhoofd en borst. Alsof het een afrikaanse stam betreft, die zijn kunst nog niet tot het raffinement van een Bantoemonarchie heeft ontwikkeld, en die zijn angsten toch nog een vorm moet geven aan het lichaam. Het lichaam is nu een uniform en toch dragen de mensen op hun borst, een zon, een maan, een vis, een kreeft, een spin. Als ik een zon op de borst draag, doe ik een bekentenis. Mijn rationele analyse van de schepping heeft de tijd gepasseerd, heeft, bij wijze van spreken, zomer en winter uitgeschakeld; maar deze werkzaamheden hebben mij niet dichter bij mijn geboortegrond geplaatst. In alle films en stripverhalen over ruimtevaart zijn spinnen en vleermuizen vijf maal zo groot geworden, de verhalen overtreffen elkaar in afmetingen... maar niet in afmetingen van de mens. Hèm is de situatie alleen boven het hoofd gegroeid. Het oerbos is des te schrikwekkender opgedoken, naarmate ik een schijnbaar verdwenen natuur heb trachten vervangen door een technische rechtszekerheid.
d. In zijn studie over André Breton, heeft Julien Gracq een paar bladzijden gewijd aan het avontuur. In de totaal gereglementeerde samenleving, waar de president van de franse republiek evengoed een onderdeel van het raderwerk van wetten, archieven en rapporten is als eerste de beste van zijn onderdanen, en nog armzaliger in zijn vrijheid beperkt, bestaat niet meer het mysterieuze leven van feeën en heksen, vliegende paarden, toverzwaarden en magische schilden, godsoordelen, zoals de Middeleeuwer het aan weerszijden van zijn drempel aantrof. ‘Hetgeen voor de Middeleeuwen de bron van geestdrift was, zegt Gracq, was de verbeelde overwinning die was behaald op de toen nog almachtige stoffelijke onmogelijkheden... Die wereld lag open, niet geopenbaard,
| |
| |
en stapelde rond de mens zijn grote mistbanken op; die wereld van de buitensporige kans, die de wereld van de eerste mensen was, is onder onze ogen plotseling gestold. De stoffelijke onmogelijkheden zijn met eén slag verder dan welke grens ook teruggedeinsd, en geven tegenwoordig zelfs aan de meest schokkende triomfen een nasmaak van een vervelend “al-gezien.”
Het enig overleven, dat wij het avontuur nog kunnen garanderen, bestaat in het verbeelden van die gestolde wereld, tot het verstikkende toe soliede, die als het ware doortrokken is van gebreken. Het avontuur zou zich nog kunnen inspannen, om met open handen een weg, zo nauw als een tunnel, te volgen... Wanneer men de eindeloze welwillendheid beziet, die van des lezers aandacht wordt geëist, voor de bochtige achtervolging van een misdaad temidden van de maatschappelijke krachten, die samenspannen om haar al vanaf haar oorsprong te blokkeren [Gracq spreekt van een detectiveroman], dan ontkomt men niet aan de indruk, dat het gevoel voor avontuur in heftigheid is toegenomen, naarmate men het in zulke nauwe kanalen insnoerde... Het tragische van het avontuur, voor de moderne lezer, ontstaat niet in de drukkende angst voor duistere, stoffelijke gevaren, die tegen de held samenspannen, maar in het bange gevoel voor de onmogelijkheid, dat hem nog een kans openstaat in de boezem van een wereld [sc. die van de detectiveroman], die van dag tot dag in onze ogen meer op een spiegel gaat lijken.’
De weg van het avontuur zou eens nagegaan moeten worden aan de hand van de geschiedenis, die zich misschien in een litteraire vorm heeft laten vastleggen in het genre avonturenromans. Langzaam maar zeker heeft de avonturenroman zich losgemaakt van de eigentijdse omstandigheden. Gulliver belandt tussen reuzen, dwergen of een paardenvolk; Robinson Crusoë in de eenzaamheid; Chateaubriand is gefascineerd door de onschuld der inboorlingen van landen ver over zee. Onze tijd stelde het avontuur op transport naar de ruimte rond de aarde, verbande het in een schema van geweld en snelheid.
Misschien zullen wij eéns ons terugbuigen tot het begin van het leven. De jeugd kan zijn prestige niet verliezen, want, ondanks welke morele of administratieve dictatuur dan ook, het kind zoekt zijn weg. Wie weet vinden wij dan, in allerlei cryptische spelletjes, bij dezelfde jongetjes en meisjes die de stripverhalen van hun zakgeld kopen, de grondpatronen van een maatschappij terug, die op de maat van het menselijk tekort is.
| |
Aanhangsel.
Tenslotte zal ik, als verkorte argumentatie van het voorafgaande, de inhoud van enkele beeldverhalen voor zichzelf laten spreken.
De vier eerste deeltjes van een serie ‘Ruimtevaart’, uitgegeven door de Fa. Teeuwen te Rotterdam, behandelen de volgende gegevens:
| |
| |
1. ‘De Heersers der Aarde’. Een ruimteschip, afkomstig van een de mensen onbekende melkweg, gaat evenwijdig aan de aarde vliegen en doodt ieder ruimteschip, dat van de aarde opstijgt. Bovendien zendt het grote bollen uit, waarmee insectachtige wezens mensen ontvoeren. Ook de verloofde van kapitein Dick Harris, luitenant[!] Ellen Wrenn, wordt gekidnapt. Dick weet in het ruimteschip door te dringen, hij verslaat een aantal sterrewezens, die echter slechts dienaren blijken te zijn van ‘De Laatste der Groten’, een menselijk brein van enorme afmetingen. De Laatste der Groten is naar de aarde gekomen, om het menselijk ras onder zijn contrôle te stellen. Dick vernietigt het brein met een handgranaat en bevrijdt de gevangen mensen. Slotmonoloog van een held: 2. Een man in ruimtepak wordt, uitgeput, gevonden in de buurt van een militair observatiestation op Mercurius. Hij bekent te behoren tot een complot. ‘Ik kan U niet veel meedelen, heren. Ik was maar een klein schakeltje in een machtige organisatie die ons hele zonnestelsel omspant...’ Voordat hij zijn chef kan verraden, wordt de man vermoord. Ook Dick, die van de stervende nog enkele woorden opving, wordt, met zijn luitenant-verloofde, voortdurend bedreigd in allerlei aanslagen. Desondanks weet hij de organisatie op te rollen. De leider was een geestelijk gestoord hoogleraar, die de mensheid wil vernietigen door de oppervlaktespanning van de zon weg te nemen. ‘Mijn reden voor de vernietiging der mensheid is, dat zij de grootste blunder van de natuur is.’ De professor wordt tijdelijk in zijn boze opzet verijdeld, maar niet gegrepen. Hij lost op in lucht, onder de bedreiging ‘Ik Kom Terug’. De eenvoudige visie van de pragmatische held vinden wij terug in het slotmonoloog: ‘De idealen van Raabe waren slecht. Een mens heeft het recht niet alleen over het lot van zijn medemensen te beslissen. Het is jammer dat de fanaticus ontsnapt is.
Ik ben bang dat hij zijn woorden zal waarmaken en zal terugkeren... Misschien al heel spoedig...’
3. Er wordt een lid van een mislukte Venus-expeditie teruggevonden, die onthult dat op Venus de Ronai, een soort reusachtige hagedissen, werken aan een electrisch brein, dat het mensenras moet vernietigen. Dick Harris en Ellen rusten een expeditie uit, bereiken Venus en Dick weet tot het brein door te dringen. Dick stelt een vraag, waarop het zelfstandig denkend brein het antwoord schuldig blijft: ‘Wat is het laatste getal?’ Het brein explodeert.
4. Technicus Joseph Henderson wordt vermoord in een uraniummijn op de maan. Zijn collega Schacht valt, na het vlijmscherp verhoor van Dick, in een ‘atomisator’ en vindt daar de dood, die hij Harris had toegedacht.
|
|