Roeping. Jaargang 33(1957-1958)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 522] [p. 522] Anneke A.C. ten Berge Gedichten Negerhymne in negers zijn wijde geluiden en achter hun donkere huiden stromen de donkere heimwee-stemmen hoe zullen wij ooit ten volle de dromen van snikkende saxofonen beminnen de liederen die als meerminnen uit vloeden naar boven geheven hun kleine gezichten staan hoog en schoon boven water te beven ze lachen maar land bereiken ze niet hoe zullen wij ooit ten volle de tonen van snikkende saxofonen beminnen want in negers zijn nauwe kanalen van heimwee verbonden aan Moeders die hen uit schalen van eenvoud lieten eten hoe zullen wij ooit ten volle de tonen van snikkende saxofonen beminnen en de blinkende ogen die daar boven staren of de jaren wegvielen in zielen van negers zijn wijde geluiden en echter hun donkere huiden stromen de dromen van heimwee en deinen de zee uit op boten [pagina 523] [p. 523] Toen Doornroosje ontwaakte zei ze... ik zie langs vele spiegels vrouwen gaan in zachte kleren de maan glanst heren nemen waaiers een paar danst sprookjesachtig staan sterren boven de wereld ik zal mij onder hen mengen en stil hun zachte leven verlengen ik wil een paradijs ontsluiten voor allen die buiten niet kunnen wennen en vallen over de ruwe worteltronken... waar kleine elfen als blauwe vonken zweven daar is het leven daar gaan de sprookjes open maar heel lang moet je lopen totdat ook jij een zachte wang vindt waartegen je niet verlegen kunt rusten... van vreemde kusten komen de prinsen die nog niet zijn gestorven ík zal ze wekken en de gekken zullen scheef staan te kijken en bezwijken omdat het hun te mooi zal zijn... op een groot plein zullen zachte wimpels wuiven en druiven zullen ongegist worden gegeten zodat allen weten hoe zuiver het leven kan zijn... dan zal de uiver verschijnen en met milde wieken je wenken je moet hier aandacht aan schenken want als je ín wilt stijgen zullen noch bomen noch bloemen noch vogels meer zwijgen en al je zuchten zullen vervluchten omdat de luchten immer verandren en omdat wolken altijd de tolken zijn van duizenden reuzen die met hun neuzen de grond willen ruiken waar de bloemen [pagina 524] [p. 524] ontluiken... en alles wat was en wat werd zal een toomloos concert hen eren die de Heer eren en dankbaar zijn voor de druiven de duiven de kinderen en vogels die niemand hinderen behalve de hanen en hennen die naar de grond blijven pikken en het leven niet kennen zij zullen stikken Voor metamorphose Ovidius gevraagd... oude sprookjes wandelen in nieuwe kleren en lachen met elkaar zwanen ontdoen zich van hun vederen worden prinsen en stoeien met elkaar koeien loeien dat alles veel gewoner is kikkers kwaken dat Johannes een dromer is maar ik die van deze moderne eeuw ben hoop dat ik morgen een leeuw ben o o wat zal ik heerlijk brullen woorden als bandeloze krullen zal ik uit de bergspelonken galmen wild zal ik rennen tussen de halmen en in het woeste gras onnder het lommeren zal ik slapen als een welp en mij nergens om bekommeren Vorige Volgende