‘Atoombommen?’ vroeg ze.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Dat zal wel. Er werden grote kuilen gegraven, voor ieder een kuil en daarin gingen de mensen liggen en dan werden er regenjassen over hen gelegd en daarover deden de Chinezen zand. Zo kon niemand worden getroffen. Wat zou dat betekenen?’
‘Dat weet ik niet,’ zei zijn vrouw, ‘Wat gebeurde er nog meer?’
‘Alle mensen begonnen in hun kuilen te graven en langzaam groeven ze zich steeds dieper in de aarde. Eerst tien kilometer diep en toen vijftig en tenslotte honderd. Maar dat duurde duizenden jaren en niemand wist toen nog wat er boven de grond was geweest. Er kwam een hele wereld onder de grond.’
‘Was jij daar ook?’
Hij knikte.
‘Was je blij?’ vroeg ze, ‘Ik bedoel, was je er gelukkig? Was het er niet erg donker?’
‘Ja,’ zei hij, ‘We liepen door lange, donkere gangen, maar dat was niet erg.’
‘En later,’ vroeg zijn vrouw, ‘wat gebeurde er later?’
‘Eerst ging er een hele tijd voorbij,’ zei hij, ‘We moesten alles opnieuw leren. En toen gingen we een ruimteschip bouwen. Het was een hele grote raket, zoals ze wel eens in Amerikaanse bladen staan. We wilden ermee...’
‘Naar de maan?’ vroeg zijn vrouw, ‘Naar de sterren?’
‘Dat denk ik,’ zei hij, ‘Ja, dat zal wel. We waren met zijn zessen en we hadden vreemde glazen helmen op ons hoofd, vanwege de zuurstof. We stapten in het ruimteschip en vlogen honderden kilometers recht omhoog en dwars door de aarde, voor we weer aan de oppervlakte kwamen.’
‘En toen?’ vroeg zijn vrouw.
‘Toen niets,’ zei hij, ‘Daar leefden ook nog mensen. Gek hè? Daar leefden toch nog mensen en ze waren erg ongelukkig, want overal om hen heen brandde het en er vielen nog steeds bommen.’
‘Was er weer oorlog?’ vroeg ze.
‘Ik geloof van niet,’ zei hij, ‘Nee, er was geen oorlog. Het hoorde erbij, denk ik. Ze wilden ons gevangen nemen, maar we renden naar ons ruimteschip en toen was het uit.’
Zijn vrouw knikte.
‘Vind je het geen vreemde droom?’
‘Ja,’ zei ze, ‘Het was een vreemde droom.’
Hij ging voor het raam staan en keek naar kleine kinderen, die hand in hand naar school liepen en luisterde naar het blaffen van verre honden.
‘Wat zou het betekenen?’ vroeg hij.
‘Dat weet ik niet,’ zei zijn vrouw, ‘Je moet het maar vergeten.’ Zij pakte zijn brood in en vroeg: ‘Wil je de krant nog lezen?’