‘Er zijn er zoveel,’ zei het meisje. Blauwe en rode en groene papieren bloemen bloeiden in de glazen, die de planken van de kast vulden.
‘Zijn ze niet mooi?’ vroeg ze. Hij knikte en toen hij de kast aanraakte, schommelden de bloemen zacht heen en weer, als honderd kleine wezentjes, die bewogen in hun slaap.
‘Ik heet Maarten,’ zei hij.
‘Maarten,’ zei het meisje en nam een van de bloemen in haar hand.
‘Wanneer ik ze zie, moet ik soms aan kleine kinderen denken,’ zei ze,‘vind je dat niet vreemd, Maarten?’
Hij schudde zijn hoofd en vroeg: ‘Hoe heet je?’
‘Miriam,’ zei het meisje.
Stilte was een grote vis, die met lome bewegingen door de kamer zwom. Buiten lag de gracht en takken van bomen bewogen in de wind en grepen vruchteloos naar de maan - het blinde oog van een dode oude man.
‘Mag ik blijven, Miriam?’ vroeg Maarten, ‘ik wil alleen maar tegenover je zitten en praten. Als je wilt zal ik er voor betalen.’
‘Sommige dingen kosten niets,’ zei ze.
Op de gracht begon een man harmonica te spelen, muziek zonder reden. Het gezicht van een kleine jongen streek als een verregende mot langs het raam en verdween.
‘Waar wil je over praten, Maarten?’ vroeg het meisje.
De harmonicaspeler liep verder in de avond en de muziek dreef mee.
‘Over alles,’ zei Maarten en hij was erg blij, wetend dat hij haar alles zou kunnen vertellen en dat zij zou luisteren en hem niet zou uitlachen. Muziek gleed langzaam weg uit de kamer, over de gracht, door de zijstraten en de stad bleef achter - een eenzaam hart, dwalend in de mist, levend ven illusies, kloppend van verlangen en altijd vragend, vragend.
Sinds die avond bezocht Maarten haar dikwijls en altijd waren er de papieren bloemen, als vage bonte vlekken in de schemerige kamer zwevend. En Miriam luisterde, als hij haar vertelde over het werk op het kantoor, waar hij acht uren per dag achter een telmachine naar het totaal van alle dubieuze debiteuren zocht en de winst van het afgelopen jaar becijferde.
Hij vertelde haar van zijn ouders, die al zo lang geleden stierven en van het huis waar hij woonde; een huis met tweehonderd kamers, die verhuurd werden aan tweehonderd mensen, die dagelijks achter toonbanken, tafels en schrijfmachines het totaal zochten.
Het was zomer toen hij Miriam meenam naar de bioscoop. Zij was die dag jarig en 's avonds vierden zij dat feest in een goedkoop restaurant. Het was er niet erg druk. Tafeltjes in het midden van de zaal waren leeg en alleen langs de kanten zaten mensen, zwijgend en strak voor zich uit kijkend, als scheppin-