| |
| |
| |
Frederik van Eeden
Reisbrieven uit Engeland
De hier voor de eerste maal gepubliceerde brieven van Frederik van Eeden werden door hem, tussen 19 juli en 1 October 1895, toegericht aan Karel Alberdingk Thijm, toen woonachtig te Baarn. Omdat van Eeden's Engelse impressies ook hun weerslag vinden in een op 16 augustus 1895 vanuit Bussum verzonden brief, hebben wij gemeend er goed aan te doen ook die brief, met weglating van een niet ter zake doende passage, in deze reeks op te nemen.
Van Eeden bezocht in Engeland achtereenvolgens Ch. Lloyd Tuckey te Kew [zie ook Mijn Dagboek II 169; V 230; VII 114, 117, 219]; F.W.H. Meyers te Cambridge, een der oprichters van de in 1882 te Londen gestichte Society for Psychical Research, een vereniging die zich bezig hield met het systematisch wetenschappelijk onderzoek van paranormale verschijnselen - de Franse hoogleraar Ch.R. Richet [1850-1935], die in 1913 de nobelprijs verwierf voor zijn ontdekking van de anaphylaxie was eveneens lid van deze vereniging -; Lady Welby te Grantham [Lincoln].
Victoria Alexandrina Maria Louisa Stuart, Lady Welby, echtgenote van Sir William Welby-Gregory, kasteelvrouwe van Denton Manor, was de grondlegster van de wetenschap, door haar zelf aangeduid met de term ‘significs’ en die hier te lande door de invloed van Van Eeden als ‘significa’ bekend is geworden: een wetenschappelijke analyse en kritiek van de taal als middel van verstandhouding. Uit de anonieme inleiding tot de uitgave van de tussen Lady Welby en Van Eeden gevoerde briefwisseling [Deel XIV van de Mededelingen van het Frederik van Eeden-Genootschap, januari 1954] weten wij, dat Van Eeden's eerste en terstond beslissende ontmoeting met Lady Welby plaats vond op het Congres voor Experimentele Psychologie te Londen, in augustus 1892. Van Eeden hield daar een voordracht over The Theory of Psychotherapeutics [= Het beginsel der psycho-therapie, zie Studies II, 224 e.v.]. De gedachten die hij daarin tot uiting bracht, trokken zozeer Lady Welby's aandacht, dat zij Van Eeden tot een kort verblijf op Denton Manor uitnodigde. Zij was toen 53, Van Eeden 32.
Voor zover dit viel na te gaan, beschrijft de brief van 24 juli 1895 Van Eeden's indrukken bij zijn tweede bezoek aan Lady Welby. De hier afgedrukte brieven winnen nog aan belangwekkendheid wanneer men daarnaast kennis neemt van Van Eeden's brieven van 9 augustus en 3 november 1895, toegericht aan Henri Borel [zie Brieven van Frederik van Eeden aan Henri Borel. Den
| |
| |
Haag/Brussel z.j. [1933], 50-57] en van zijn aan Lady Welby gerichte brieven van 4 augustus en 17 October 1895.
harry g.m. prick
| |
[1.]
londen
19 Juli 1895
Waarde vriend, ik heb nog niet veel tijd tot rustig schrijven gehad, en ik heb te veel te zeggen om makkelijk te schrijven. Het is nog troebel, onbezonken. Ik zie alles heel anders dan vroeger, maar ik leef rijk en wakker, en ben blij gegaan te zijn. Ik ben hier altijd bizonder wakker met een hevige belangstelling en groote gevoeligheid. In 't eerst was ik wat droefgeestig, maar het komt alles nu goed. Ik doorzie, om zoo te zeggen, het arrangement, ik begrijp waarom dit alles zoo gebeuren moest. Het sluit zich aan, bij mijn vorige gedachten en ervaringen. Zonder dat er nu veel belangrijks gebeurt voel ik toch een succes in mij, ik bemerk nu dat ik vrij goed wist waar ik was in de wereld en hoe de dingen zich verhouden.
Ik heb enorm genoten van mijn zeereis. Het opvaren van de Theems is een van de grootste gewaarwordingen die ik ken. Ik stond op de brug den geheelen dag, van zes uur af. En het voelt niet gering met een groot stoomschip op te varen en groeten en signalen te wisselen met allerlei naties en Londen te waarschuwen dat men komt, door een grof fluit-geloei waarop de schepen uitwijken en de geweldige Towerbrug omhoog gaat. Heel wat anders dan in één van de honderde treinen aan een van de dozijnen stations.
Heerlijke middagen waren verder in de National Galery, en ook 't Britsch museum. Een portret van Chirlandajo roerde me tot tranen. Ook de Ulysses van Turner, het wegvarende schip, dat vervolgt me nog, als een fantastisch kleurvlammend wonder. Maar een heel eigenaardig genot is het herkennen van het gewone maatschappelijke leven dat ik uit de romans ken. Precies als voor een klassicus of Graecoloog het herkennen van de plaatsen waar Herodotus van spreekt en waar Plato gewandeld heeft. Elke kleine gewoonte en particulariteit is een aardig herkennen en een kleine voldoening dat ik er in thuis ben. Het familie-leven, de onderlinge verstandhouding van zooveel menschen, op zulk een enorme schaal dat is het mooiste haast van Engeland. Vooral de middelklasse, de deftige, bedaard, vroom en welgezind levende maar zeer actieve en volstrekt niet saaie burgerklasse, dat is magnifiek. De hoogere weelde is ook mooi, maar niet genoeg geschraagd dunkt me door intellectueele en gemoedsrijkdom. Wat hol en gauw ontaard, hoewel prachtig.
Maar gister, die ontvangst op een villa in Kew, de elkaar bewonderende en
| |
| |
blij in elkaars gezelschap zijnde broers en zusters, de smaak en goede toon, de zorg voor elkaar, de bloemen en aardige dingen in kamer en op de eettafel, het souper, vol van zekere huiselijke staatsie, hoewel een dagelijksch geval - en dan te weten dat dit absoluut gewoon, één uit honderdduizend gezinnen is, dat is voor mij een genot, innig stichtelijk.
En die wonderlijke combinatie van vormelijkheid en vrijheid. Een dominee, de broer van Tuckey, die met ons roeien ging in een flanellen pakje blauw met wit gezoomd, een petje op en bruine schoenen. Eens had hij gepreekt in zoo'n costuum zei hij. Onze overhemden werden nat van de regen en thuis kreeg ik toen van de dominee een van zijn dominees-boorden, van particuliere vorm. Binnen op die boord stond ‘the clerical’, zooals op onze boorden staat: ‘the high life’, ‘the Derby’ enz. Ik vond dat ontzettend komiek, die verhaspeling van wereldschheid en geestelijkheid. Maar men begreep eigenlijk niet waarom ik zoo lachen moest.
Van morgen zei Tuckey mij dat er een dame te gast kwam, aan 't onbijt. Verbeeld je dat je een dame inviteert aan 't ontbijt. Wat een gevoel van tot natuur geworden vormelijkheid, dat aan dit meest intieme maal een gast gevraagd kan worden. En het was aller-amusantst. Een ‘palmist’ was het, een dame die haar broodwinning maakte van het karakterlezen uit de hand, bij de dames der groote wereld. Ze had 50 pond overgespaard in een season. En verbeeld je de triomf, ze hield me voor een Engelsch officier die veel op 't continent gereisd had. Ik zal gestraald hebben, denk ik. Ze las mijn karakter uit de hand, en deed het werkelijk aardig, handig, met recht handig. Excusez du calembour.
Ik behandel hier op 't moment een jong edelman, de oudste zoon van Lord Ivheagh, een van de grootste rijkaards van Engeland, voor wien, als Tuckey zei, 50 pond is wat voor ons 5 shillings is. Het is een alleraardigste jongen, 21 jaar, uiterst eenvoudig en beleefd en bescheiden, met spieren als een Hercules en een blozend jongensgezicht. Er straalt zoo'n aureool om zulk een jongen dat ieder hem bederft, de docters durven hem niet aan, ieder is bang den schijn te hebben hem te cajoleeren en als melkkoe te gebruiken. Ze sturen hem daarom allen weg en Tuckey gaf hem op. Toen zei ik, niet voor deze millioenen vervaard, dat ik hem wel behandelen wou. Voor niet natuurlijk. Hoe vind je hem? Hij is heel onderdanig en dankbaar en ik geloof dat ik hem wel goed doe. Hij kan niet spellen, nauwelijks vlot lezen, en is toch zeer intelligent. Op Engelands grootste en deftigste school, Eton, leert men alles af wat men te voren kon. ‘I was tolerably good at French, zei hij, but I lost it in Eton’. Dat is een curieuze school, vind je niet? Ze leeren er cricketten en over hekken springen te paard.
Twee gruwelijke schokken heb ik hier gehad. Eens 's avonds in Hyde Park, waar ik vlak bij woon en 's avonds eens in wandelen ging, toen ik merkte dat
| |
| |
het één groot, luguber, cynisch bordeel is. Afschuwelijk, afschuwelijk. Ik lag er den ganschen nacht wakker van. De andere schok was in de Royal Academy. Dat was een even schrikwekkende abominatie van corruptie. Duizende schilderijen, en niet één, niet één, waar ik naar kijken kon.
Van morgen met Gray geluncht. Hij is waarachtig een aardige man. Een trek van hartelijke herkenning, die mij in eens warm beroerde, een ernst die mij standvastig leek. Hij ziet niet gedistingueerd, niet aristocratisch. Integendeel, maar hij is iemand. Er is, zooals ik vermoedde, geen ironie in die versjes van hem. Hij sprak er zeer natuurlijk over, zodat ik 't begreep.
Ik heb nog niet paard gereden. Het is mij hier te duur. Ik hoop het in Denton te doen. Zij doen het daar. Morgen ga ik naar Cambridge als gast van den heer Myers. Ik zal daar professor Richet ontmoeten en aan de lunch Raffelovich, beide psychologen. Het weer is zeer goed, ik slaap steeds met open raam. Uit Denton schrijf ik je weer. Wil je mij eens antwoorden?
Hartelijk gegroet
t.t.
Free
Mijn adres is de volgende week c/o Sir William Welby
Denton Manor
Grantham
| |
[2]
leckhampton house
cambridge
Zondag 21 Juli '95
Waarde vriend, wij leven inderdaad niet in Holland. Wij rekken onbeholpen een naargeestige existentie in holen en gaten, als achterlijke troglodyten. Je ziet ik raak op een goede hoogte. Dit huis is het mooiste van beknopte en gezellige comfort wat ik gezien heb. Er zijn kleurenfouten, maar het is compleet in uitrusting. Het is alles warm, donzig, vriendelijk om je heen en tegelijk luchtig, bont en licht. De salons sluiten zich aan elkaar met een voortdurende variatie van aanlokkelijkheid en behagelijkheid, buiten door de heldere glazen, het heldere blank en het rood van de bloemen tegen lage donkere heggen, en de fluweelen groene grasvlakten, kort en donzig, tot ver weg. De kozijnen zijn van steen, en hebben raampjes in koper, die op zij uitslaan.
De bediening is het toppunt. Nu komt niet een knecht, maar een helder kamermeisje stil en zacht op mijn slaapkamer, maakt licht en lucht, reddert mijn goed en vouwt het op, maakt mijn bad klaar. Vier maal daags staat er warm water om mij te wasschen. Ik was niet gegeneerd om het kamermeisje. Na de
| |
| |
dame aan 't ontbijt, begreep ik dat men ook 's morgens in bed zoover in correcten staat behoort te zijn om een dame te kunnen ontvangen.
Ik logeer hier met prof. Richet en zijn zoon, uit Parijs. Er kwam visite, het was mevrouw Darwin. De vrouw van Darwin's, des grooten Darwins eigen oudsten zoon. Ze nam mij mee in haar huis, stelde mij voor aan haar man en liet mij haar bloemen zien. Haar dochtertje Gwendolen Darwin bracht ons kersen in haar voorschoot. Dit alles was voor mij, wat het voor Cobet zou geweest zijn met Sapfo zelf uit wandelen te gaan in het dal Tempe. En ik ben ‘up to it’, mijn uitrusting is in orde en ik ben op mijn gemak, alleen zijn mijn zenuwen, door de lamme influenza nog, minder sterk dan vroeger, zoodat ik 's nachts wakker lig, door veel indrukken. Maar overdag ben ik monter en frisch. Denk eens: Gwennie Darwin, met kersen, en mijn handen op haar hoofd. Ik kan 't niet op. Morgen ga ik naar Denton. Het regent hard.
Gegroet
t.t.
Free
| |
[3]
denton manor,
grantham
July 24 '95
Waarde vriend, dit is wel van alle reizen die ik maakte de meest wondervolle. Op dit oogenblik zit ik in de groote serre. Naast mij staat een reusachtige lelie, die op mij neer kijkt, wit, geelgestreept, bruingestippeld, boven mijn hoofd hangen groote, roode bloemsterren neer uit een loovervlechtwerk dat het heele glazen dak bedekt, de bloemen [Taxonia] hangen recht naar beneden wijd open, als een regen over mijn hoofd. Mijn reis is een symfonie, een gebouw van groote, massieve volmaakt aaneensluitende momenten. Ik zag het niet de eerste dagen, toen begon ik te ontcijferen. Ik kan het nu niet composeeren in dezen brief. Ik denk, dat zal later gebeuren in mijn werk. Maar ik zal je maar incoherente feiten geven van zeer ongelijke waardigheid en beteekenis.
Het idee om den jongen lord voor niet te behandelen viel in 't water want hij liet mij voor de 2 consulten 4½ pond toekomen.
Zaterdag lunchte ik voor de tweede keer met Gray. Het was zeer net en select. Er was een ander, Raffelowich, een schraal, kromneuzig Rusje met zeer positieve, weinig discrete opinies. Gray, die ver superieur is, scheen hem te bewonderen. Gray scheen zijn eigen superioriteit niet te weten, maar de ander die van Gray wel. Daardoor bij den Rus een slim triomfantelijk doen als hij succes had met zijn beslistheden. Ik herinner mij zulke vriendschapjes ook in
| |
| |
Holland, tusschen een meerdere die den mindere aanhing en bewonderde, en de mindere die den toestand precies juist inzag en zich toch wist in zijn positie te behouden. Ik deed heel discreet, heel schertsend, heel ontwijkend.
Het warm gevoel, door Gray's oogen opgewekt, in veel sterkere mate ondervonden bij Myers. Na 't diner ging ik met den heer Myers praten op zijn study. En dat was als een overslaan, een overspringen, op voor beiden onbegrijpelijke manier, van alle gewone verhoudingen. Het was een, zonder eenige verrassing of verwondering, herkennen van een zeer goede, oude bekende. Het was mij absoluut nieuw, en den volgenden morgen vertelde zijn vrouw mij dat hij haar dienzelfden avond een overeenkomstig gevoel had verteld. Het was hem alsof hij een ouden vriend herkend had, en de sensatie was geheel eenig in zijn leven. Ik wist en verwachtte dat ze mij dit zeggen zou.
Zij zeide dat hij, bij al zijn tallooze kennissen, zeer moeilijk tot eenige intimiteit kwam. Hij is een man van 50 jaar, heeft zeer goede verzen gemaakt, werkt nu uitsluitend psychologie. Uit overtuiging, zooals Goes socialisme bedrijft, dat de menschheid dit op 't oogenblik 't meest noodig heeft. Hij is de meest complete ‘man van de wereld’, en toch zag ik direct zijn groote schuchterheid. Hij heeft zooals de meeste Engelschen enorme energie, maar niet die brutale moed van het persoonlijk rechtsgevoel, het eigen karakter, die wij geleerd hebben door ons veel slechter en lager gezelschapsleven. Publieke opinie is hier een veel schooner, eerbiedwaardiger en machtiger ding en het is minder schande er voor te buigen. De enkeling hoeft zichzelf niet zóó zeer te verloochenen om een goed en trouw medemensch te zijn. Daardoor vind ik hier, die mijn meerderen konden zijn in onafhankelijkheid en kracht, angstvalliger en banaler dan ik. Maar deze wist dat, en ik kon het hem zóó zeggen, zonder eenige gène, ook zonder verlegen nagevoel, eenige uren na onze eerste ontmoeting. En alles paste aan elkaar wat wij zeiden, en ik sprak beter Engelsch dan ik ooit deed.
Nu is 't avond en ik zit op mijn groote slaapkamer, waar ik een lamp liet brengen. Ik denk nog lang te schrijven. Van ontgoocheling is hier geen sprake. Integendeel, ik schijn te veel mijn enthousiasme mistrouwd te hebben. Het is hier eigenlijk mooier dan ik innerlijk vermoedde. Ik dacht dat het zou tegenvallen, maar het valt alles mee. En ik ben minder meegesleept en veel meer geresigneerd het dadelijk te verlaten, en eigenlijk gelukkiger, minder onzeker er in.
Ik verliet Myers met het hartelijkste afscheid. Ze wilden dat ik van hun huis mijn Engelsch tehuis maken zou. En het is een huis waar Tennyson, Browning, Balfour, Gladstone, Chamberlain, gasten waren, en de zuster van onze koningin, de hertogin van Albany was peet bij den doop van den jongsten zoon. Wat beduidt het, dat element van voornaamheid dat zich altijd gemengd heeft in mijn fraaiste en zuiverste emoties? Van jongs af aan was het er.
De kinderen van Myers vertoonden de Horace van Corneille. Uit hun hoofd,
| |
| |
en ze hadden poppetjes geknipt in verschillende tragische houdingen, die vertoonden ze als Chineesche schim, snel wisselend, bij elke andere gemoedsaandoening, een ander figuur. Toen Camille riep ‘Tigre!’ kwam de schim van een tijger achter Horace. Ik amuseerde mij zóó, het was als de oplossing van de heele theaterkwestie. Mevrouw Myers heeft mij gefotografeerd. Ze is volmaakt mondaine, en volmaakt hartelijk. Mooi, grappig, energiek. Maar met iets frivools dat mij wat vreemd liet.
Híer, over dit groote huis, is een gloom, een somber waas gekomen dat de pracht verhoogt. Er is een drama gebeurd, er zijn geen kinderen en weinig gasten meer. Sommige kamers worden niet meer gebruikt, om pijnlijke herinneringen. Maar het was juist nog meer treffend, de oude squire met zijn hoekig, mager lijf, zijn gemarmerd rood oud gezicht, met witten korten baard, zijn harde correctie en zijn bijna schuchter uitstekende beleefdheid, alléén, tegenover die wonderbare vrouw van hem, in de geweldige, met donker eikenhout beschoten eetzaal, de schimmen der bedienden rondom. Lady Welby is een zeer buitengewoon wezen, een en al zachtheid, statigheid, met een bleek, rimpelloos oud gezicht met bruine kinderlijke herte-oogen, een violet blosje, zoo zwak, en onverwacht bruuske levendige gebaren als ze iets grappigs of schilderachtigs zegt. Ze is wat doof en spreekt onduidelijk en zacht. En met haar intuïtie raakt ze ongeloofelijk snel de diepste diepten van het gesprek, ze overziet ineens wat je wil, waar het heengaat, en soms lijkt het weer alles verward en onduidelijk wat zij zegt. Maar ze heeft alles gelezen, en ze kan altijd door spreken, altijd scherp, levendig, diep, verrassend. Den eersten avond liet zij mij geheel en al droomerig van betooverdheid, door haar diepe, teedere, volmaakt ongeaffecteerde manieren. Ik was meer épris dan ooit te voren.
Ik mistrouw mijzelf voortdurend en breng mij alles te binnen wat mij daarin versterken kan. De manieren van mijn vader, mijn vroegere ervaringen. Maar het is alles wel echt, en geen bedrog of verblinding en ik ben zeer gelukkig. Ik wil desnoods morgen weg gaan, ik ben voldaan. Het is zoo, en mooier dan 't leek.
En nu de tusschenscènes, die het gebouw aanvullen. Twee kathedralen, een te Petersborough, een te Lincoln, in beiden een geheelen middag doorgebracht. Toevallig zoo. O de zware, massieve, vierkante plechtige dingen. Er kan niets naast of tusschen, het nam alles in door wijding en schoonheid. De kerk van Lincoln de mooiste. Die staat op een hoogen berg en reikt hoog boven de roode huisjes der stad rond haar om. En vandaag, de kroon op alles, Beethoven, op een instrument van zeer nobel geluid, door een gast, een dame, van Engelsch bloed, maar van Duitsch muziekgevoel.
Ik slaap niet veel, 's nachts lag ik te denken over die vreemde gang van de dingen, het raam open, de wind ruischte in de wistaria om het venster. En bui- | |
| |
ten [of binnen] nu en dan een klagen, een schreeuwen, en een dringend kloppen dat ik niet verklaren kon. Ik weet nog niet wat het is. Het voelt of mijn leven niet veel verder gaan zal en ik heb vrede met alles. Jij zult zeker veel ouder worden dan ik.
's Middags zitten Lady Welby en ik in een witte tent op 't groote grasterras voor 't huis, tusschen de bloemen en de groote marmeren beelden en vazen. Het uitzicht over de vallei, in 't diep de vijver, aan de overzij de heuvelhellingen met de zware boomen, en de roode, witgehoornde koeien. Om ons heen wat boeken, en wij spreken zonder dwang of verlegenheid, over het beste waarover menschen spreken kunnen. Ik las haar werk, haar essays, en zij wil strenge kritiek. Ik vertelde haar onder anderen van Hollandsche literatuur, en van mijn laatste boeken, [op haar verzoek] en beschreef die vergelijking van de menschen met kloosterlingen die een model van het levensgebouw maken. Toen ging ze aan 't analyseeren en zei ‘de vergelijking houdt geen water, het is een zeef, kijk! daar en daar zijn de gaten, daar loopt het door.’
En ik ‘al onze vergelijkingen zijn zeven, - maar ik wou je nu gauw wat water brengen in die zeef, en nu redeneer je zoo lang over al die gaten tot al het water er doorgelopen is’ - En zij ‘dat is nu een vergelijking die wel water houdt.’ -
Het is niet te zeggen waarover wij al niet gesproken hebben. Wij wijken van elkaar weg, in het immense huis, en zeggen: ‘aanstonds zien we elkaar daar, in de hal, in 't park, in de tent’ en dan komt ze met een nieuw boek of geschrift en het gesprek gaat op eens door, zonder eenige hapering. En het is, lijkt mij, alleen daarom zoo gemakkelijk, omdat ze zoo zonder smet voornaam, en tegelijk absoluut eenvoudig is.
Na 't eten praat ik met den squire over landbouw, politiek en zulke dingen waar hij van houdt. En dan het gevoel van verschil, of je hier, in Engeland, met een Engelsch edelman, over zulke dingen als bimettalisme praat, of thuis. In Holland is 't immers allemaal maar gekheid. Hier is 't meenens.
Ik speel ook met twee kleinkinderen, tengere, mooie wezentjes. 's Morgens woon ik de gebeden bij in de kapel, dat doet den ouden heer plezier. Vandaag was ik in 't dorp en bezocht een bijenkweeker. Zij zijn daarin hier heel ver, en doen met de bijen wat ze willen. Om mij te plezieren haalde hij eenvoudig de koningin uit de korf en liet me die zien. Ik hield zooiets voor ondoenlijk. Zeer merkwaardige dingen noteerde ik van den kweeker, omtrent de manieren van bijen.
Er wordt hier niet meer aan sport gedaan sinds de zoon er niet meer is. Van rijden zal dus wel niet komen. Maar ik ben volkomen tevreden, en ga zelfs eerder weg dan strikt noodig is. Want het is goed zoo, ik ben voldaan, en wil het niet bederven door te groote begeerigheid. - De schroom om je over dit
| |
| |
te schrijven berust voornamelijk op de weelde. Ik vind niet dat men hier te veel heeft, maar men heeft zooveel meer dan anderen. En ik vind dat ik niet zooveel meer moest hebben dan jij. Daarvoor schaam ik mij wat. Nu ik weet hoe onbevangen je hierover denkt, schrijf ik veel vrijer. Neem het incoherente en het minder zuivere of heldere niet kwalijk. Denkelijk ben ik Maandag weer in Holland.
Veel groeten, ook aan Cateau,
je vriend
Free
| |
[4.]
bussum
16 aug. '95
Beste Karel, dankje voor je brief. Ik zal vooreerst niet in Baarn kunnen komen, want sinds Zondag heb ik een Engelse patiënt in huis gekregen, een dame die aan morfinisme lijdt en die nu een onthoudingskuur hier ondergaat. Dat is, zooals je misschien weet, bij morfine een ernstig en gevaarlijk ding, wanneer er, zooals in dit geval, ontzettend groote hoeveelheden gebruikt werden. Het eischt groote zorg en ik kan niet lang van huis zijn. Martha is met Paul in Egmond a/zee, Hans is in Haarlem, Anna Fles bestiert hier het huishouden. Rosa is er nog. Ik heb bovendien nogal veel andere patiënten, en ben dus heelemaal docter dezer dagen. Ik vind het goed, want het vervult me en interesseert me, en ik doe het met plezier. Ook moet ik het goedvinden, omdat mijn finantiën nu misschien wat uit hun eeuwigdurenden kritischen toestand kunnen komen. Je vindt het misschien ergerlijk dat ik met zooveel meer nog niet toe weet te komen. Maar het is geducht moeielijk een zekere train-de-vie in te toomen. Deze Engelsche schijnt rijk en betaalt mij 5 pond per week.
Het geeft mij echter veel zorg, dit geval. Toen ik op de boot naar Londen was, had ik voortdurend het gevoel van een gevaar dat uit die Engelsche reis zou voortkomen. Een heel persoonlijk gevaar, meen ik, een belemmering van mijn innerlijke evolutie. En bij elk nieuw mensch dat ik ontmoette dacht ik: daar zal je 't hebben. En nu denk ik dezer dagen voortdurend: dit is 't nu, hieruit zal het voortkomen. Deze dame is een Engelsche, in Costa Rica geboren, sympathiek, breed-luxueus in gewoonten, en zeer beklagenswaardig. En toch voel ik bij haar, nu en dan, een zekere weerzin, als zag ik nu goed het eigenaardig antipathieke harde, droge Engelsche karakter. En vannacht droomde ik een dramatiseering van dat eigenaardig slechte, strikt on-hollandsche, als een figuur, samengesteld uit de mooie mrs. Meyers en deze patiënt. Het was zoo dat ik er bang en verschrikt door was als iets demonisch en duivelsch.
| |
| |
Ik zat eergister in een tweede klasse rooken met dikke, kleinsteedsche burgerlijke Hollandsche heeren, met neergeslagen boorden en pufferige wangetjes. En deze omgeving, anders het allerergste voor me, deed mij rustig, aangenaam Hollands aan, ik denk door 't contrast. In al die onuitstaanbare pietjassen voelde ik een heel klein vertrouwelijk teer plekje, waar ze zelf wel heel verlegen mee zijn en geen weg mee weten, dat hun mal en poenig doet lijken, maar dat toch als een kleine houvast is van rechtschapenheid en goedhartige gevoeligheid, waarnaar men in Engelsche menschen vruchteloos tast. De allerbesten, Meyers en Lady Welby, zonder ik uit. Maar Meyers is bepaald on-engelsch, en heeft ook iets schuchters in zijn oogen alsof hij niet thuis is in zijn leven. En zelfs bij Lady W. vond ik nu en dan iets leegs, wat mij half-griezelig aandeed. Toonde ik je dat boekje over haar gestorven kleinkind? Ik vroeg je geloof ik, of je daarin niets ongevoeligs vond, is 't niet? Nu, ik geloof dat een Hollander zulk een geval te teer en heilig voelen zou, om er zulk een pronkboekje van te maken. Denk eens aan Martha die zulk een boekje zou laten drukken met een ingeplakt fotografietje, verzen en een perkamenten bandje. Het gaat niet, voel je wel. Ook het zeer muzikaal zijn van Lady Welby en het toch door Beethoven en Bach niet gesticht, maar verontrust en gewond worden, dat begreep ik niet.
Je moet vooral in dat gevoel van gevaar niets bepaalds zoeken. Als ik er een vermoedelijke vorm aan geef, is het deze: dat ik hetzij door grooten voorspoed of door succes of roem een tijdlang van den rechten innerlijken weg zal afgeleid worden. Als zooiets denk ik het mij. Maar tot nog toe ben ik innerlijk heel gelukkig en rustig, het diep-sombere, alleen-gelatene, van vroeger komt niet meer. Misschien is het al voor goed weg. Dat ik vooreerst niet zal kunnen werken, spijt me wel, maar ontmoedigt me niet. Dit practische actieve leven schijnt mij een natuurlijke, goede afwisseling.
[..] Ik ben nu wat met het boekje van Lady W. verzoend, want de verzen troffen me. Maar ik geloof dat ik toch nog iets mooier vind in het oude werkdoosje dat Jo van Eelde van Tonny bewaarde, met de vingerhoed en de garenklosjes.
Wil je mij nog eens schrijven als je kunt. Zoodra ik weg kan kom ik je opzoeken.
Hartelijk gegroet
t.t.
Free
| |
| |
| |
[5.] [poststempel 1 oct. 1895]
riverside club
maidenhead
Beste Karel, misschien interesseert het je, iets van mijn leven hier te hooren. Dit is weer een geheel nieuwe ondervinding, een geheel andere blik op het Engelsche leven.
Een mondaine, aristocratische club. Denk je een voorname heer en dame, die er voor hun plezier een klein hotel op na houden, waar alle gasten tevens vrienden en huisgenooten zijn. Twee charmante, met klimop en wingerd begroeide villa's in een fraaien, grooten tuin aan de rivierkant. Een zwerm bedienden, allerlei plezierbooten in de rivier, allerlei spelen en amusementen, elke gast doel als in een hotel, gaat zijn eigen gang, commandeert de bedienden. Men eet aan kleine tafeltjes in de eetzaal, dames en heeren. Altijd zeer gekleed. Men spreekt tot elkaar van 't eene tafeltje naar 't andere, en vormt toch ieder een eigen groepje. De leden betalen hun contributie en hun vertering, - 't is inderdaad een hotel, met een heer en dame hotelhouders. En tot mijn spijt moet ik zeggen dat dit de plaats is om van Anglomanie genezen te worden. Er is iets zeer rots in deze staat, something verry rotten. Alles wat hier komt is dandy, swell, tiptop swell. En het is geestig en niet bepaald onbeduidend. Maar het is wuft, cynisch en harteloos. Het beklemt mij gestadig, van leegheid en slechtheid. Denk niet dat dat door gène of verlegenheid komt. Dat behoeft hier niet. Men laat elk hier geheel vrij en niemand behoeft zich verlegen te voelen. Ik ben in de laatst-modische boordjes, dassen en schoenen uitgedoscht en een zekere stijfheid en terughoudendheid is hier juist ‘de rigueur’, zoodat ik ben als de anderen, en ik voel dat men mij, voor een vreemdeling, zeer comme il faut vindt.
Maar het is een miserabele sensatie, en elken middag zie ik evenals Belsassar de hand aan de muur, op het Morris behangsel schrijven. Men lacht veel, zegt hatelijkheden van afwezigen, spreekt veel over paarden, geldschieters en spelen en geld, en men rookt veel en drinkt veel, zoo dames als heeren. Gister sprak ik een dame die 40 of meer sigaretten daags rookt. En ze zijn bijster tolerant, weet je, tegenover kleine ongerechtigheden. En dit is niet demi-monde, maar heusche grand monde, high life, graven en lords en ambassadeurs, en het is niet Frankrijk maar Engeland. Och, ons braaf, rechtschapen, modest Hollandje! Want ze zijn zo trotsch en daar zullen ze mee gaan. Naar den kelder, meen ik. En aan mijn patiënt, onze gast, die bij ons een charmante, eenvoudige, nobele vrouw, en hier een gezelschapsmensch is zie ik hoe verderfelijk en onafwendbaar machtig dit leven werkt.
Atjuus! Gaat het goed? Groet Cateau. Tot ziens
t.t.
Free
|
|