Roeping. Jaargang 33(1957-1958)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] Vic. Reinders Gedichten Intermezzo Ik lig in bed en voel mijn vlees plots krimpen, schrompelen, verdwijnen; niet ik lig nog in bed, niet ik: niets dan mijn dor skelet. De vingerkootjes tasten diep in lege ogenkassen tot het binnenst dek van holle schedel, dan weer snel spelen ze xylophoon op 't rek der ribben, eerst links dan rechts; de knieënknoken klikken prompt de maat, en naar het sneller gaat wiegt sneller ook mijn doodskop even boven de rand van 't lage ledikant en spiegelt wéér, al wiegend mee, in 't lichtend glas der spiegelkast. Mijn knekelvoeten liggen aan 't eind van 't laken dwaas te wroeten de spichtige tenenkootjes spits omhoog. - Plots word ik zwaar en voel het laken koel rondom mijn lichaam, vlees weer en skelet, in 't omgewoelde bed. [pagina 183] [p. 183] Vereenzaamd mens... Voor Karel de Vries Nu is het herfst en avond en een dove en dode mist wolkt over 't lege land, de paden lopen dood langs dode hoven in moer, met bomenschimmen schaars omrand. Vereenzaamd mens door leegte en stilte dwalend, zoek ik de koestring wéér der luide stad, en, even soms, bij schelle straathoek dralend, hervind ik iets, van wat ik ééns bezat: de hoop in veiligheid te zijn geborgen, tussen de mensen mens met eender leed en eendre vreugd, een zelfde hoop op morgen, - en, diep in 't hart, een lied, dat niemand weet. [pagina 184] [p. 184] Inzicht Voor Karel de Vries Wie eens de dood ervaren heeft, het is met zijne jeugd gedaan: hij heeft verganklijkheid verstaan, weet haar nabij in al wat leeft; weet haar meedogenloos nabij, nabij in 't klaarste uur der jeugd, - de schaduw over alle vreugd', de schim van 't eind' - voor U en mij. Dan, wie vergank'lijkheid verstaat, heeft op het eeuw'ge zich gericht, zo wordt hem duisternis tot licht, een licht, dat in geen tijd vergaat. Vorige Volgende