iets wonderlijks in zijn blik, iets van verbazing, van medelijden en van schrik. Achteraf geloof ik, dat hij nog het meest geschrokken is geweest.
Ik knorde wat. De heren konden gerust blijven zitten. Ik zou wel een plaats onder tafel zoeken. Opnieuw lachte men, zij het wat minder luid. Blijkbaar ging ik te ver naar hun mening. Maar makkers, ik kon toch niet ver genoeg gaan? Een van de heren verliet de zaal en kwam even later terug met een stoel. Men maakte de kring wat wijder en beschouwde het incident als gesloten.
Maar ik weigerde te gaan zitten. Ik wilde onder de tafel. Daar zou ik mij het meest thuis voelen, daar was de veilige beschutting die ook het hok bezat. Daar zou ik stil liggen onder het gesproken woord, ik zou mijn huid schuren aan de scherpe randen van de stoelen....
Er viel opnieuw een stilte, toen de heren zagen, dat ik werkelijk onder de tafel kroop. Zij schuifelden zenuwachtig met hun voeten heen en weer en een paar trommelden met hun vingers op hun knie. Uit verlegenheid hervatten zij toen het gesprek. Men had nog steeds teveel aandacht voor mij, om mij hardhandig tot de orde te roepen. Maar het vlotte niet boven de tafel.
‘Het kan zo niet langer’ zei de zevende heer. De lucht is niet uit te houden. Hij is een varken, of hij wordt er een.
Kom, kom, men moet wat door de vingers zien, zei een ander.
Inderdaad, antwoordde de zevende, maar er staan grote belangen op het spel. Wij kunnen dergelijke dingen niet toestaan.
Het is een aardigheid, zei de man tegen wiens benen ik lag.
Het is ernst, bittere ernst. Hebben jullie niet gezien hoe hij op een varken leek?
Allen keken schichtig onder de tafel. Ik las schrik in hun ogen. Even later verlieten ze zwijgend de zaal en ook ik vertrok. In de auto merkte ik duidelijk, dat ik kleiner was geworden. Ik had handen en voeten vol werk om de wagen te besturen.
Eindelijk was ik weer thuis. Van het grote huis dat ik bewoonde, gebruikte ik nog maar één kamer. Het was er vuil, er lagen wortels op het kleed en slabladen, maar toch voelde ik me er niet thuis. Ik verhuisde naar de kelder.
En hier, liggend op het stro makkers, schrijf ik u deze laatste berichten. Weet, dat ik nu gelukkig ben. Want dit stro, o wist ge maar hoe het ritselen kan.
Ik heb u geschreven, dat mij nog een ding staat te doen. Ik moet nog eenmaal telefoneren. Ik zal de boer opbellen en vragen of hij een varken wil komen halen, morgen. Dan zal hij komen met zijn kar, en ik zal er hoog boven op staan, een feestelijke rit. En wij zullen samen zijn, het varken en ik, aan de rand van de stad, op de modderige grond. Dan.... maar makkers, ik voel