| |
| |
| |
G.J. van Beek Gedichten
In parte dextra
fijn naar het lof gaan zondagmiddag
dag Jezus Ik vergeet u niet.
fijn completen zingen in schemering
garantie voor droomloze slaap.
fijn geestelijk voedsel vóór het ontbijt
vitamine calorieën voor het eeuwige leven.
om je zaligheid veilig te stellen
lichtjaren van aflaten verdienen
lk eerst en dan de gelovige zielen.
fijn knipogen even instuiven bij god
voltreffers vanuit de keuken.
fijn sterven in staat van genade
door maandelijks een handtekening H. Hart.
lourdeswater in huis hebben
en koralen slijten tussen je vingers
ik heb u lief, ik heb u lief
tot in het uur van de dood.
fijn een medaille een blauw juweel
in het kuiltje van je hals
blikvanger voor engelen die de wereld beschadigen.
ziek liggen met laken van zaligen
zelfs Petrus' schaduw genas.
fijn driedaags rendez-vous met de heer
oprukken naar de voorste stellingen.
een heerbroer hebben een eerwaarde zuster
lievelingen met een wit voetje
hun rook stijgt rustig naar gods hart.
fijn kaarsen opsteken in knusse kapellen
zwijgend-eloquente tong ach verhoor mij
zuilen van was samenkneden, een week fundament.
barrevoets bidden naar wittern en rome
in bloedspoor van olie benzine
advocaten voor het laatst requisitoir.
| |
| |
een wederkerig welbehagen
een boemerang een zending retour m.h.d.
slapen als kinderen waar papieren
sprookjes de wanden sieren
als toegevouwen bloemen in rustig vertrouwen
heer ik heb dit niet en dat niet
ik sta naakt voor uw ogen
zonder speelgoed in een koud huis
zonder vitrage en de lucht is grijs
waar is de weg naar waarheid van leven?
ik zoek naar de straat die de Rechte heet.
| |
| |
| |
Inter oves
Voor N.N.
Het moet wel heerlijk zijn
langs onwrikbare zuilen te lanceren,
congressen dagen praatfestijnen
vieren, het christendom in vergadering bijeen
kabelt zijn trouw naar Rome
en vaandels applaudisseren;
in dichte drommen de smalle
weg met enge poort opstormen.
Ja het moet wel behaaglijk zijn
warm geborgen tussen andere schapen
niets doen dan grazen kauwen
verbreken, maar stil en stom
te dwalen, blijf in mijn huisje,
overal liggen landmijnen begraven
daar is het niet pluis, je
trapt in klemmen, pas op voor de hond.
Zich wringen onder prikkeldraad
met gehavende vacht wijder ademhalen
het herdersfluitje dapper trotseren
dat belhamels tot de orde roept.
| |
| |
die de herder rustig laat breien.
Wat was het voor een schaap dat durfde
uitbreken, 99 vet liet weiden.
O zo, maar het raakte in doornen verstrikt.
Op de schouders van de Heer kwam het terug
en het heeft zijn baard gelikt.
| |
| |
| |
Vasten
Kinderen zijn gierige schatbewaarders
geworden van trommels vol verstervingen
van hogerhand uit liefde tot Jezus
die hunkeren om zondags hoeft het niet
Bach en Mattheus doen eindeloos
onsterfelijk in lijdzaam hars begraven
de ronde langs ontroerd gehoor,
barok en bijbel gaan moeiteloos samen.
Kerken zijn kamers zalen van retorica
geworden waar Jezus onder woorden bedolven
ter aarde stort, hijgt naar Golgotha,
fraaie gebedsriemen wonden zijn schouders.
Versteende apostelkoppen luisteren onbewogen,
in een streep zon weeft een spin
- roekeloze acrobaat zonder pose -
vergetelheid langs hun oren.
En Jezus wijst verlegen vraagt excuus
- ze weten niet wat ze doen -
naar het hart dat ten dode bemint.
maar Schaepman is tevreden
Gelukkig dat God de goede gracieus
speelt met de grijze aarde;
je vlucht vanonder gewelven
knikken tulpen zal ik je helpen
diepzinnig in hun bedaarde
eenvoud je bemoedigend toe.
| |
| |
| |
Opa
Opa betekent recht van de struik
kruisbessen slikken naar verzadigde buik.
opa is een goedmoedige bloemhommel
in een zakdoek driftig gonzend
een lasso om zwart pootje
knopen vrijlaten tot de dood.
Opa is met bruingelooide notenvingers
hoe bestaat het een vinkje een beginneling
vangen dat goddank god zij dank
uit behoedzame klem ontsnapt.
Opa is een grote hand onder water
noodlot van de stekelbaars.
een tabaksdoos een meerschuimen
pijp vullen met rustige duim.
opa is een briefje is het koud
daarboven windsnel langs het vliegertouw.
Opa is tafeltje met medicijnen
een klamme hand machteloos medelijden
hijgen onbeweeglijk liggen
en verroer je niet, rondom snikken
zakdoeken en de zalvende trooster
spreekt onbegrijpelijke woorden
stort in als je bloemblaadjes wuift
engelen voeren hem met gejuich
en kan hij er dahlia's strelen?
Gaat het hem niet vervelen
in de eeuwen der eeuwen gods
lof te galmen met zijn zware bas?
huilen in bed, een raadsel
met de oplossing aan de andere kant.
| |
| |
| |
Perspectief
Je kon maar beter uitroepteken
spotlach, hooggetrokken wenkbrauwstrepen
denk je dat, maar hoe en waarom...
Drie in de pan is drie in één
alledaags gras houdt je opeens
drievuldig klaver tussen vinger en duim.
Het wonder omhelst aan de voordeur
even onfeilbaar als haar mond
streelt om stil spel in het duister,
jaagt naar het eeuwige land.
Je kon maar beter oh kijk toch eens
roepen, witte platneus tegen vitrine,
dan hoofdpijn doven met aspirine.
alles is niet te geloven.
gras is groen en het meisje
sterren versieren de soiree van de maan
de koe schuddebuikt van melk en bêtise
krijsen tramwielen parallel
langs stalen serpentines.
Het vraagteken kromt zich benauwd
naar zijn navel, staart scheel op zijn neus.
Je kunt maar beter rechtop lachen
meesmuilen tegen het mysterie.
| |
| |
Na eindeloos hoe kortstondig wachten
tovenaars, grandioze poëten
| |
| |
| |
Communie
Inniger samen dan tong aan tong
schuilt hij bleek in een mond vol tanden
nietszeggend zitten wij tegenover elkander
En als ik, zo hoort het; ga praten
ben ik een vlijtig causeur
voor een radio in verlaten kamer.
Ik weet alleen te zeggen hoe fijn
schemering en hoe godsheerlijk
aardbeiensap langs papillen spoelt.
|
|